Introductie

Disclaimer:

Met deze site tracht ik een overzicht te geven van alles wat rondom de familie van Hoorn/Horne/Hoern/Hoirne/Horen/Hoorne etc. bekend is. Dit betekend dat ik gebruik maak van bestaande bronnen zoals Wikipedia, wetenschappelijke bronnen en eigen inzichten. Waar mogelijk zal ik de bron erbij vermelden. Ik vraag enige clementie omdat de site nog in een opbouw fase is.

Ik ben mij er van bewust dat schrijvers in het verleden en heden mogelijk onterechte aannames hebben gemaakt en zullen maken. Op verzoek heb ik daarom onderaan iedere pagina de mogelijkheid commentaar te leveren zodat er hopelijk een kwalitatief goede site ontstaat.

In het menu vindt u de leden en aftakkingen van het Huis Horne, hun voogdijen, heerlijkheden, graafschappen en prinsdommen. Daarbij heb ik ook de dorpen en steden, kloosters kastelen, hoven, en hoeven gemeld die iets met de van Hornes van doen gehad hebben, andere Horne families en onderzoek. Ook vindt u de veldslagen waar zij aan deelgenomen hebben en de muntgeschiedenis. Ik kan niet garanderen dat alles op waarheid berust, het is gebleken dat geschiedschrijvers en genealogen het mogelijk bij het verkeerde eind hadden en soms wordt ook weer het tegendeel bewezen. De informatie op deze site moet u dus nemen voor wat het is, een poging dit stukje van de geschiedenis te laten herleven.

Interieur van de St Panteleon in Keulen

Het huis Horn gaat ver terug in de historie, de eerste vermeldingen vinden we in manuscripten rond het jaar 1050 van een zekere Engelbertus van Hurne in verband met een geestelijke functie aan de kerk van Sint Pantaleon in het huidige Duitse Keulen. Deze kerk zelf gaat al zeer vroeg terug in de historie en is zelf gebouwd op de fundamenten van een Romeinse Villa, de eerste kerk is gesticht rond 955. Rond 980 is zij verbouwd onder leiding van Keizer Otto II en zijn echtgenote Theophanu, uit Byzantium. De van Horne’s speelden dus een rol in de geestelijke macht van het Ottoonse rijk en waarschijnlijk ook in het bestuur, gewone ‘burgers’ kwamen normaliter niet in dit soort posities. De onderstaande publicatie van Taede Klaversma, ‘De geslachten van Altena en Horne tot ca.1300’.
In: Publications de la Société Historique et Archéologique dans le Limbourg 114 (1978) 7 – 61 biedt een goede introductie in de wereld waarin de van Hornes hun macht konden uitbreiden. Ik heb de tekst voorzien van beelden om het meer tot de verbeelding te laten spreken en heb de tekst sporadisch voorzien van commentaar als er aanleiding toe is. Klaversma heeft dit werk ná “De heren van Cranendonck en Eindhoven”, zie de “tak van Horne-Kranendonk” op deze site, geschreven en levert hier en daar andere zienswijze op zijn voorgaande werk. Voor de vroegste generaties kan hij soms moeilijk tot een eenduidige conclusie komen op basis van de hem voorstaande bewijzen, maar dat neemt niet weg dat zijn redeneringen laten zien deze wetenschapper zijn vak beheerst op briljante wijze.

YouTube film over de hoofdtak van Horne

Voorgeschiedenis en de heren van Altena

Naar T. Klaversma: De geslachten van Altena en Horne tot ca. 1300

Afbeeldingsresultaat voor taxandrie

1. Altena – Kortessem

Nadat de Frankische koning Chlodovech, alias Clovis, ± 500 Christen was geworden, heeft het nog ongeveer 200 jaar geduurd voor er in het gebied Toxandrië, dat oorspronkelijk het Oosten van Noord-Brabant, het Westen van Nederlands Limburg en het Noorden van Belgisch Limburg omvatte1, een begin van kerstening van enige omvang kwam.

Clovis en Pepijn de middelste (van Herstal)

Dit is niet verwonderlijk, want pas ± 600 werd dit gebied Frankisch door een opdringen van de Franken uit het Zuiden2 en spoedig daarna werd het Frankische Rijk geteisterd door voortdurende woelingen onder het verzwakkende Merovingische koningshuis, hetgeen op de geloofsijver van de geestelijkheid een slechte invloed had. Eerst nadat de hofmeier Peppijn de Middelste in 688 de eenheid herstelde, werd de toestand beter.

Naast deze abdij bezat ook de abdij van St. Truiden eeuwenlang belangrijke bezittingen in Noord-Brabant. Mogelijk is dit een aanwijzing, dat de leden van deze geestelijke instelling – eerst een kapittel, later in de 8ste eeuw een abdij – de bisschoppen Lambertus en Hubertus bij de kerstening van dit gebied hebben geholpen, of hun werk hebben voortgezet.3 In deze tijd (± 680-705), zo verhaalt een oude kroniek over het leven van St. Lambertus, predikte deze bisschop van Tongeren in het nog heidense Toxandrië, een woeste streek met moerassen bedekt en door een barbaarse bevolking bewoond4. Zijn opvolger Hubertus (655 – 727) zette zijn werk voort, terwijl ook Willibrord in deze streken vertoefde en van Frankische aanzienlijken belangrijke goederen kreeg, die hij daarna aan de abdij van Echternach schonk.

Naast deze abdij bezat ook de abdij van St. Truiden eeuwenlang belangrijke bezittingen in Noord-Brabant. Mogelijk is dit een aanwijzing, dat de leden van deze geestelijke instelling – eerst een kapittel, later in de 8ste eeuw een

Geschiedenis - Toerisme Sint-Truiden
Abdij van Sint Truiden

-8-

abdij – de bisschoppen Lambertus en Hubertus bij de kerstening van dit gebied hebben geholpen, of hun werk hebben voortgezet.3a In een bekrachtiging van haar privileges en bezittingen door paus Paschalis II werden op 27 maart 1107 als bezit van St. Truiden in het tegenwoordige Noord-Brabant genoemd, de altaria – d.w.z. de pastoorsinkomsten onder beding een bedienaar aan te stellen en te bezoldigen 5 – van Aalburg, Kloosterdonk bij Heusden, Alem, Woensel, Son en Macharen. 6

Evenals alle abdijen had het klooster van St. Truiden een voogd, die het vermogen van de abdij beheerde en die de plicht had het tegen kwaadwilligen te beschermen. St. Truiden had in de 11de en 12de eeuw zelfs twee voogden: de graaf, later hertog van Limburg was oppervoogd, de graaf van Duras ondervoogd. Ondanks deze dubbele bescherming hebben omstreeks 1100 verschillende machtige edelen zich van tal van rechten en bezittingen van St. Truiden meester gemaakt. Geen wonder, want de grootste rovers waren ± 1100 de voogden Hendrik I van Limburg en Gisilbrecht II van Duras.7

Wapen van Duras

Gisilbrechts’ zoon, Otto II van Duras, trad aanvankelijk in de voetstappen van zijn vader, tot hij tegen het einde van zijn leven berouw kreeg. Daarom schonk hij aan de abdij St. Truiden, als boete en schadeloosstelling, zijn landgoed Alem, met de kerk, met de er bij behorende mensen en alle ander toebehoren. Dit met toestemming van zijn broers Diederik en Bruno en zijn neven Alexander en Arnulf.8 De laatstgenoemde neef, Arnulf, was naar wel als zeker mag worden aangenomen, Arnulf van Kortessem, die waarschijnlijk een zoon was van Mainerus, heer van Kortessem en van een zuster van Otto II, graaf van Duras. Want op de schenking van graaf Otto volgde in 1146 de goedkeuring van de bisschop van Luik en daarbij waren, naast enkelen met andere namen, tegenwoordig: Diederik, Bruno, Alexander en Arnulf. De eerste drie met de toevoeging, dat zij proosten waren, Arnulf met de toevoeging ‘de Curtrice’ (= van Kortessem). En opnieuw is Arnulfus de Curtres getuige, als abt Gerard van St. Truiden, zoon van Otto II van Duras, in 1150 zijns vaders schenking tijdelijk terugneemt. Ook de schrijver die de kroniek van abt

-9-

Rudolf van St. Truiden voortzette, beweert, dat neef Arnulf niemand anders was als ‘Arnulfus de Curtersi’.9

Kasteelhoeve Printhagen Kortessem

Ondanks zijn toestemming maakte Arnulf zich spoedig daarna met geweld van het domein Alem meester en hoewel geëxcommuniceerd door de Luikse bisschop, dacht hij er niet aan, het geroofde terug te geven. Pas na ontzettend veel moeite en kosten lukte het abt Gerard, zijn neef tot andere gedachten te brengen. Arnulf vroeg vergiffenis, gaf alles terug en de ban werd opgeheven. Dit deelt abt Gerard mee in de zoëven genoemde oorkonde van 1150, om zo het tijdelijk terugnemen van zijns vaders schenking te rechtvaardigen. Naast Arnulf van Kortessem treedt in deze oorkonde Goszuinus van Borne als enige andere lekengetuige op. Dat deze met de ban beladen Arnulf zich tegen de wil van zijn neef, abt Gerard en van de nieuwe graaf van Duras, Godfried in het meer dan 100 km van Kortessem gelegen Alem – ten Noorden van het tegenwoordige ‘s-Hertogenbosch – kon handhaven, doet vermoeden, dat hij niet ver van Alem bezittingen had, waaruit hij in geval van nood versterking kon laten komen. Er valt dan te denken aan Strijp, Gerwen met Nuenen en Stiphout bij Eindhoven, die vrijwel zeker eenmaal van de abdij St. Truiden afhingen – zij hadden nl. als patroon St. Trudo of St. Clemens – maar reeds in de oorkonde van paus Paschalis II (1107) niet meer voorkomen en dus toen al geroofd of anderszins vervreemd waren.10

De Opwettense watermolen bij Nuenen van o.a. Piet van Hoorn door Vincent van Goch.

Dat deze vervreemding ten goede is gekomen aan een voorvader van Arnulf van Kortessem, is waarschijnlijk, omdat ± 1225 een latere heer van Kortessem nml. Dirk, heer van Altena, de parochie-inkomsten en de patronaatsrechten van Son, Strijp en Nuenen en van drie dorpen in Belgisch Limburg nl. Kortessem, Wintershoven en Kuttekoven aan het kapittel van Kortessem schonk.11 Deze heer Dirk bezat tal van goederen, die veel dichter bij Kortessem lagen en daardoor ligt de gedachte voor de hand, dat het bezit bij Eindhoven met de heerlijkheid Kortessem verbonden was. Toen heer Dirk zijn schenking deed, waren zowel Arnulf van Kortessem als het gravengeslacht van Duras, dat eind 12de eeuw in mannelijke lijn uitstierf, al enkele tientallen jaren van het aards toneel verdwenen.

Hoe de heren van Altena in het bezit van de heerlijkheid Kortessem zijn gekomen, is niet bekend. Waarschijnlijk door familiebetrekkingen en niet, of althans niet uitsluitend als vergoeding voor de hulp, die de heer van Altena verleende, toen graaf Lodewijk II van Loon met succes naar de hand van Ada,

-10-

dochter van graaf Dirk VII van Holland dong en daardoor tijdelijk graaf van Holland werd. Het is immers niet aannemelijk, dat van al die aanzienlijke Hollandse edelen, die de graaf van Loon hielpen en bij zijn huwelijk met Ada van Holland aanwezig waren 12, alleen de heer van Altena rijke bezittingen in het graafschap Loon gekregen zou hebben en de anderen, voor zover bekend, niets.

2. De herkomst van de heren van Altena

Wapen heren van Altena

De eerste heer van Altena, die bekend is, was heer Dirk I, die in Utrechtse en Hollandse oorkonden vanaf 1143 voorkomt.13 Door het plotseling verschijnen van de naam Altena, is wel vermoed, dat deze Dirk stamde uit de familie van de graven van Altena, die zich naar de burcht Altena in Sauerland noemden, of in elk geval, dat hij een vreemdeling was, die de naam van elders had meegebracht.14 Tot steun van dit vermoeden zou aangevoerd kunnen worden:

Wapen heren van Cuijk

a. dat in de ± 1190 opgestelde goederenlijst van de Keulse aartsbisschop Philips van Heinsberg wordt vermeld, dat aartsbisschop Reinaid van Dassel (1159-1167) de burcht Altena voor 1220 mark van graaf Hendrik van Arnsberg kocht en ze hem daarna in leen gaf.15

Deze werd dus vermoedelijk door een Arnsberger gebouwd, misschien door Godfried, graaf van Arnsberg, alias Godfried van Cuyk, toen hij van Rooms-koning Koenraad III (1138-1152) het recht kreeg een nieuwe burcht te bouwen. Nu is het ietwat merkwaardig, dat in een oorkonde van koning Koenraad III, waarin hij het bezit van Oostergo en Westergo aan het bisdom Utrecht bevestigt (18 okt. 1145), als lekengetuigen het eerst genoemd worden Hendrik, graaf van Gelre, de gebroeders Godfried en Herman van Cuyk en Dirk van Altena, daarna een reeks vreemde graven en pas dàn andere Utrechtse edelen zoals Godfried van Rhenen.16 Dit zou kunnen wijzen op familieverwantschap Cuyk-Altena.

b. Graaf Adolf I van der Mark, kleinzoon van Eberhard I van Altena, verkocht in 1243 de curtis Roosteren aan Gelre, 17 terwijl heer Dirk van Altena in

-11-

1227 met toestemming van zijn neven Willem en Engelbert van Horne de ‘ecclesia de Roustert’, de grote en kleine tiend en 1/3 van het patronaatsrecht van de kerk van Roosteren aan de abdij Averbode schonk.18)

De heerlijkheid Weert was, zo beweerde in 1294 Willem, heer van Horne, vroeger bezit geweest van drie heren: de graaf van der Mark, de heer van Altena en Hendrik van Asselt, ridder.19

De abdij van Averbode in de 16e eeuw

Weliswaar lijkt door bovengenoemde feiten een zekere verwantschap te hebben bestaan tussen de twee families Altena, maar deze kan in de 60 jaar tussen 1143 en 1200 door huwelijken bijv. tussen Altena en Cuyk tot stand zijn gekomen. Bovendien: de graven van Altena verschijnen pas vanaf 1161, de heren van Altena reeds vanaf 1143 in de oorkonden en ook daarom is een afstamming van de heren van Altena van de Altenase graven niet waarschijnlijk.

Veeleer dient daarom aangenomen te worden, dat de naam Altena uit een geografisch begrip is ontstaan. Immers in een oorkonde uit 966 wordt gesproken over een hoeve ‘in comitatu Testrebatensi super fluvio Huoltena’, waaruit blijkt, dat er toen in die streek een rivier stroomde, die Huoltena heette.20 Deze naam kan op de streek zijn overgegaan, maar waarschijnlijker is, dat het gebied daar Holtenaay – waterig bosland – heeft geheten. In het begin van de 12de eeuw schreef men dit als Altena, omdat men gesteld was op keurig Latijn. Maar toen het respect voor de zuiverheid van het Latijn in de 12de eeuw meer en meer verdween, verschenen weer – vanaf 1198 – de eigenlijke vormen Holtena, Outhena, Authena, Houtena, Hautenay, Houtenna, Outhana, Othenay, Althena naast het traditionele Altena, dat het tenslotte won.21 Zelfs op een zegel van Dirk van Altena uit 1212 staat Hottena.22

Burg Altena - 2020 Alles wat u moet weten VOORDAT je gaat ...
Burg Altena in het huidige Duitsland

De naam Altena komt ook elders heel vaak voor zonder enig aanwijsbaar verband met één van beide genoemde Altena’s. Zo wordt de abdij Elten in

-12-

1083 Altene,23in 1145 Altina24 genoemd. Houten bij Utrecht heette in de 10de eeuw Haltna,25 er lag een huis Altena bij Doornspijk, een hofstede bij Hengelo, een landgoed, onder Warnsveld, een dorp in West-Vlaanderen, een bij Aubel in het Luikse, twintig plaatsen in Duitsland, alle met de naam Altena en in 1038 wordt Altenai (thans Annay) in Noord-Frankrijk vermeld.26 In het testament van Willem I, heer van Horne en Altena, spreekt deze van zijn kasteel Horne en van zijn kasteel in Altena, waaruit wel geconcludeerd moet worden, dat oorspronkelijk niet het kasteel, maar het gebied, waar het in lag, Altena heette. 27

Motteburgt Altena.

Een afstamming van de graven van Altena en ook een vreemde herkomst van de naam Altena lijken dus uitgesloten, maar wie was deze eerste Dirk van Altena dan wèl? Was hij soms oorspronkelijk Dirk, heer van Uytwijk, en heeft hij later de naam, heer van Altena aangenomen? In een 18de eeuws boek, dat over het algemeen juiste gegevens verstrekt, wordt vermeld, dat Dirk van Uytwijck, stichter van Postel, afstand deed van zijn hoeve of land – de eigen grond, waarop het klooster Postel staat – en Hendrik, heer van Mol erkende als heer van het gebied, waardoor deze de heerschappij over Postel heeft behouden.28

Nu wordt steeds beweerd, dat een Fastradus van Uytwijk de stichter van Postel is, maar in het oudste stuk in het archief van abdij Postel, gedateerd 1173 staat, dat Fastradus slechts 1/3 van het goed, waarop Postel gesticht is, (terciam partem praedii, in quo ecclesia in postulo fundata est) heeft gegeven, zodat een Dirk van Uytwijk de rest geschonken kan hebben.29

Het kerkje van Uitwijk

Weliswaar wordt in het necrologium van Floreffe vermeld, dat Fastradus het hele allodium geschonken heeft, en komt er geen Dirk van Uytwijck onder de weldoeners voor, maar in dit jaargetijdenboek, dat ± 1500 geschreven is, staan onjuistheden en ontbreken de namen van verscheidene personen, waarvan uit oorkonden bekend is, dat ze belangrijke

-13-

giften aan Postel gaven.30

This image has an empty alt attribute; its file name is Abdij-van-Floreffe.jpg
Abdij van Floreffe

Hier kan aan toegevoegd worden, dat de hoofdhof, (curia) te Uitwijk – ten N.W. van ‘s-Hertogenbosch – later aan de Van Altena’s behoorde,31 dat een Dirk van Altena in 1173 tweede getuige was in een verzoeningsovereenkomst tussen Postel en Dirk, heer van Herlaar32 en dat Dirk (III), heer van Altena, het door een Van Uytwijk gestichte Postel verrijkte met drie schenkingen, waarvan één goederen in Reusel omvatte, het dorp, waarin ook Fastradus van Uytwijk bezit had gehad en aan Postel schonk.33

Bestand:Abdij van Postel.JPG - Wikipedia
Abdij van Postel

Al mag hieruit niet als vaststaand geconcludeerd worden, dat een Dirk van Uytwijk en Dirk I van Altena één en dezelfde persoon zijn geweest, wel is het hoogst waarschijnlijk, dat de Van Altena’s van de heren van Uytwijk afstamden.

3. De Heren van Altena in de 12de eeuw

Atb. 1. Zegel van Dirk, heer van Altena.
Afbeelding op het schild: twee afgewende
zalmen.
Omschrift: SIGILLU – – TEHODERICI
DE HOTTENA. ,
Oorkonde van 1212. Abdij Averbode (Corpus Sigillorum Neerlandi-corum nr. 652),

De eerste heer van Altena, die in het licht der historie treedt, is Dirk I, die als eerste lekengetuige – hij staat vóór Godfried, graaf van Arnsberg – voorkomt in een oorkonde van de Utrechtse bisschop Harbert in 1143.34 Tot 1172 blijft een Dirk, heer van Altena, een vooraanstaand getuige in Utrechtse en Hollandse oorkonden, om dan plotseling te verdwijnen, terwijl bisschop en graaf dezelfden blijven.35 Het vermoeden ligt dus voor de hand, dat hij ± 1172 overleden is.

Penning 1139-1150 NOORDELIJKE NEDERLANDEN (NETHERLANDS – BISDOM UTRECHT – HERTBERT VAN BIERUM, – z.j., Utrecht zfr

Pas 17 jaar later treffen we dan opnieuw een Dirk, heer van Altena in een oorkonde aan. In die oorkonde uit 1189 schenkt Rutger van Meerheim, vlak voordat hij ter kruistocht gaat, aan de abdij Kamp, de Winricushoeve te Linne en verder alles, wat hij aan vrij goed of recht bezit in Bemela, waarmee waarschijnlijk Bemelen bij Maastricht wordt bedoeld. Dit bezit in Bemela komt echter alleen dan aan de abdij als heer Rutger niet van de kruistocht terugkeert en zijn dochtertje (filiola) zonder wettige nakomelingen sterft.

RK Kerk van de H. Laurentius
De kerktoren van Bemelen bij Maasricht uit de 13e of 14e eeuw

De oorkonde werd door Dirk, aartsdiaken van Luik, die waarschijnlijk een Dirk van Duras was, 36 uitgevaardigd. Deze noemt Rutger van Meerheim zijn cognatus, dus zijn verwant. Als eerste getuigen treden op: Dirk, proost in Oldenzaal, Floris III graaf van Holland,

-14-

Willem van Hornen, Dirk van Altena en zijn zoon Boudewijn, de voogd van Roermond, Herman van Holcho (Holthe?) en tenslotte twee ministerialen.

Kasteel Oudenborg is de ruïne van een kasteel te Merum, gelegen in het park van landgoed De Oude Borg, bij Oude Borgstraat 14. Het was de zetel van het geslacht Van Mereheim. De oudst bekende telg van dit geslacht zou een broer van Hertog Hendrik I van Limburg zijn geweest, terwijl ene Rutger van Mereheim in 1189 aan de Derde Kruistocht zou hebben deelgenomen. Hij was leenman van de Graaf van Holland en mengde zich in de opvolgingsstrijd na de dood van Graaf Dirk VII van Holland (1203). Uiteindelijk werd ook Adelheid Van Voorne betrokken bij Merum. Later nog kwam Merum aan het Huis Van Cuyk.

De oorkonde werd te Meerheim bij Roermond uitgevaardigd.37 Uit deze oorkonde kunnen de volgende, soms meer, soms minder gefundeerde conclusies worden getrokken:

Het is waarschijnlijk, dat Floris III en de Altena’s op weg waren naar Regensburg om zich bij het kruisleger van Frederik Barbarossa te voegen, dat in april 1189 vandaar zou opbreken voor de derde kruistocht. Onderweg deden ze Meerheim aan, waar heer Rutger zich bij hen voegde. De bewoordingen van de oorkonde: ‘in profectione expedicionis iherosolimi’ wijzen hierop. Bovendien is niet aan te nemen, dat graaf Floris, terwijl hij zijn kruistocht, die hem langs Meerheim voerde, voorbereidde, in de winter een speciale reis naar Meerheim maakte.

We mogen dus aannemen, dat Dirk en Boudewijn van Altena tot de groep edelen behoorden, die Floris III op de kruistocht vergezelden en ook dat maakt het waarschijnlijk, dat Dirk I ± 1172 is gestorven en we hier met een Dirk II van Altena te doen hebben. Immers als men aanneemt, dat Dirk I bij zijn eerste optreden in 1143 – dadelijk als eerste lekengetuige – ongeveer 25 jaar was, dan zou hij in 1189 ruim 70 jaar geweest zijn, een leeftijd om grote, moeizame veldtochten aan jongeren over te laten. Ook is het waarschijnlijk, dat Boudewijn van Altena nog vrij jong was, toen hij in 1200 overleed, want zijn dochter Sophia overleefde hem ± 50 jaar, zijn zoon Dirk ruim 40 jaar en zijn dochter Aleida minstens 30 jaar.38 Deze feiten maken het zeer waarschijnlijk, dat ± 1172 een Dirk I is opgevolgd door een Dirk II, die na 1189 plaats maakte voor zijn zoon Boudewijn.

Doordat van alle Hollandse edelen, die met Floris III ter kruistocht gingen, alleen de Altena’s als getuigen in de oorkonde van Rutger van Meerheim voorkomen, is het wel zeker, dat er familiebanden tussen de Meerheims en de Altena’s bestaan hebben. Ook latere oorkonden wijzen op nauwe familierelatie. Immers, als in 1200 Boudewijn van Altena sterft en daardoor als eerste getuige uit de Hollandse oorkonden verdwijnt, neemt Rutger van Meerheim zijn plaats in. Als in 1212 Dirk (III) van Altena, zoon van Boudewijn, met Jan van Heusden een verdrag sluit, zijn Rutger van Meerheim en Albert van Cuyk, die misschien – één van zijn zoons heette Rutger – met een dochter van Rutger van Meerheim getrouwd was, zijn borgen.39 In een oorkonde van 1 maart 1240 van Hendrik, heer van Cuyk, waarin hij de tienden van Herten en Meerheym aan de Munsterabdij te Roermond verkoopt,

-15-

zijn Dirk III van Altena en Willem van Horne, ogenblikkelijk na magister Frederik van Cuyk, getuigen. Als in 1246 Hendrik, heer van Cuyk, het patronaatsrecht van Herten aan de Munsterabdij schenkt, is een erfgenaam van Dirk III van Altena nl. Willem, heer van Horne en Altena, de eerste getuige. 40 In beide gevallen gaat het om vroeger bezit van Rutger van Meerheim. 41

De sloop van de munsterabdij in Roermond | Rondom Roermond
Achteraanzicht op de Munsterabdij te Roermond

Als Dirk III van Altena zijn bezit te Marilles in Waals-Brabant in 1236 afstaat aan het klooster La Ramée, zijn Rutger van Cuyk en Willem van Horne, de eerste getuigen.

Op grond van het bovenvermelde mogen we wel aannemen, dat er reeds in 1189 familiebetrekkingen bestonden tussen enerzijds het gravenhuis Duras en het geslacht Meerheim en anderzijds tussen Meerheim en Altena. Door een volledig ontbreken van exacte gegevens is echter niet met zekerheid uit te maken, welke familiebetrekkingen dit waren. Boudewijn van Altena heeft evenals Rutger van Meerheim, de derde kruistocht overleefd. Dirk II komt na de oorkonde van 1189 niet meer in de stukken voor.

Volgens de aantekeningen van W.A. van Spaen was Boudewijn van Altena getrouwd met Margaretha van Born en was hij heer van Altena en Brust, waarmee ongetwijfeld Brusthem wordt bedoeld.42

Burchtsite, Brustem | In 1170 richtte Lodewijk I, graaf van … | Flickr
De toren van Brusthem, eens zetel van de graven van Loon.

Hoewel van Spaen geen bron noemt, mag er, zolang het tegendeel niet blijkt, wel van worden uitgegaan, dat zijn bewering juist is, mits men in plaats van heer, bezitter van verschillende rechten in Brusthem leest, want: Van Spaen, die bekend staat, als een over het algemeen betrouwbaar historicus geeft tegelijk met de gegevens over heer Boudewijn, bijzonderheden over diens kinderen Dirk en Sophia – eveneens zonder bronvermelding – en die gegevens zijn helemaal juist. Bovendien in 1150 was, zoals hiervoor reeds werd vermeld, Gozewijn van Born met Amulf van Kortessem de enige adellijke getuige, toen abt Gerard van St. Truiden verklaarde, dat heer Amulf van Alem had afgezien.43 Dit

-16-

maakt een nauwe familierelatie tussen de beide getuigen Gozewijn en Arnulf waarschijnlijk. 25 Jaar later (1175) gaf Gerard, graaf van Loon, met zijn moeder Agnes en zijn broer Hugo en met toestemming van de mede -eigenaars Rogerus en Yda van Kortessem – zuster van Rogerus – de stadsrechten van Luik aan Brusthem.44Weer 25 jaar later (1200) was Boudewijn van Altena, met Lodewijk II, graaf van Loon, Hugo van Voorne, en Dirk van Beveren getuige in een oorkonde van Walter Berthout, diens vrouw Guda – zij was een tante van de graaf van Loon45 – hun zoon Walter met zijn vrouw Sophia en hun zoon Egidius, waarin Walter Sr. een gift van zijn overleden vader aan de abdij Averbode bekrachtigt.46

Bekijkt men deze groep, dan blijken zij met uitzondering van de Vlaming Dirk van Beveren, de mannen te zijn, die de volgende jaren er naar streefden, aan graaf Lodewijk II van Loon het graafschap Holland te doen toekomen.47 In verband hiermee valt het op, dat in datzelfde jaar 1200 Boudewijn van Altena plotseling eerste getuige wordt van graaf Dirk VII van Holland en diens vrouw Aleida van Kleef, 48 hoewel hij al omstreeks 1196 van de kruistocht terug was en toen als getuige in een verdrag tussen Brabant en Gelre optrad.49Dit maakt het waarschijnlijk, dat door deze groep al in 1200 plannen werden gesmeed voor een huwelijk van graaf Lodewijk van Loon met Ada, de enige dochter van Dirk VII van Holland, om haar zo een steun te verschaffen tegen haar oom Willem, die ook aanspraak op de opvolging maakte. Ongetwijfeld gebeurde dit dan vooral in samenwerking met de krachtige Aleida van Kleef, gemalin van Dirk VII, de verklaarde vijandin van haar zwager Willem van Holland. Of Boudewijn van Altena voor zijn medewerking met goederen in het Loonse beloond is, is niet bekend en zoals reeds werd opgemerkt, ook niet waarschijnlijk.50

Omdat uit niets blijkt, dat Dirk I en Dirk II contacten met Loon hadden,

-17-

is het aannemelijk, dat Boudewijn de heerlijkheid Kortessem met rechten in Brusthem gekregen heeft door een huwelijk met een vrouw uit de kringen van de heren van Kortessem en dat kan, zoals eerder opgemerkt, een Margaretha van Born geweest zijn.51Want als ± 1225 Boudewijns zoon, Dirk III van Altena, heer is in Kortessem, en bezit heeft in Brusthem, lijkt dit erfgoed en geen bezit dat door heer Dirk verkregen is, hetzij door huwelijk, hetzij anderszins, omdat Van Spaen, zoals we zagen, Boudewijn reeds heer van Brusthem noemt; omdat er in een oorkonde gesproken wordt van heer Dirks patrimonium te Kortessem, hetgeen gewoonlijk vaderlijk erfdeel betekent;52 omdat heer Dirks vrouwen er niet aan te pas komen, als hij rijke schenkingen doet uit zijn heerlijkheid Kortessem, terwijl hun toestemming vereist geweest zou zijn, als zij de heerlijkheid hadden aangebracht; omdat zijn zuster Sophia na heer Dirks dood juist op de heerlijkheid Kortessem c.a. aanspraken bleef handhaven, terwijl zij de rest van haar broers erfenis aan Willem, heer van Horne en Altena overliet.53

Boudewijn van Altena heeft, – naar mag worden aangenomen, door een vroegtijdige dood tussen 21 augustus en 3 november 120054 – niet aan de poging Lodewijk van Loon graaf van Holland te maken, kunnen meedoen. Zijn plaats als eerste getuige werd ogenblikkelijk ingenomen door Rutger van Meerheim, gevolgd door Hugo van Voorne en Dirk III van Altena.55 Uit enkele oorkonden blijkt, dat Rutger van Meerheim in de volgende jaren in het aartsbisdom Keulen activiteiten ontplooide, RICHARD KNIPPING. Regesten der Kölner Erzbischöfe Dl. 11 nrs. 1596, 1636; SLOET, t.a.p. nrs. 397,401.)) maar in 1203 als het huwelijk van Lodewijk II van Loon met Ada van Holland plaats vindt, is hij weer present.56

Toen nl. eind 1203 Dirk VII te Dordrecht op zijn sterfbed lag, liet gravin Aleida Lodewijk van Loon in het geheim naar Holland ontbieden, om hem zo snel mogelijk met haar dochter Ada te laten trouwen. Hij wachtte op het Huis van Althena de dood van Dirk VII af, snelde daarna van ‘Outena’ naar Dordrecht, en daar trad hij in een huis, terwijl het lijk van Dirk VII in

-18-

datzelfde huis nog boven de aarde stond, met Ada in het huwelijk, zo vertelt de kroniekschrijver.57

Dit gebeurde op raad en met toestemming van vele Hollandse edelen, waarvan Rutger van Meerheim, Hugo van Voorne en Dirk III van Altena als eersten worden genoemd.58

Ada van Holland (ca. 1188-na 1234)
Ada van Holland

Maar Willem van Holland verzette zich en in de daardoor ontstane opvolgingsoorlog werd gravin Ada met Rutger van Meerheim, Osto van Born en ‘andere ridders en knapen’ gevangen genomen.59 Dit meedoen van Otto van Born die geen Hollandse edelman was, in gezelschap van Rutger van Meerheim, terwijl hij verder nog slechts éénmaal – met Rutger als eerste en Dirk van Altena als tweede getuige – als derde getuige in een oorkonde van graaf Lodewijk in 1206, die eveneens op de Hollandse kwestie betrekking heeft, voorkomt, 60 geeft ook enige steun aan de opvatting, dat Boudewijn van Altena met een familielid van hem, dus met een van Borne getrouwd was.

4. Dirk lIl, heer van Altena

Boudewijn van Altena had – alles wijst er op, 61 hoewel het in geen enkele oorkonde uitdrukkelijk vermeld staat – één wettige zoon, zijn opvolger Dirk III, heer van Altena.

Deze Dirk had zeer rijke bezittingen, die zich over een groot gebied uitstrekten, zoals blijkt uit zijn talrijke giften aan verscheidene abdijen. Reeds in 1208 schonk ‘Theodericus de Houtena’ aan de abdij St. Bavo te Gent twee mark per jaar, hem nagelaten door zijn voorouders, alsmede de voogdij rechten, die hij ten aanzien van de abdij placht te bezitten.62 Uit deze oorkonde blijkt, dat dit bezit afkomstig was van Dirk I of Dirk II.

Afbeeldingsresultaat voor St. Bavo te Gent
Sint Bavo te Gent

-19-

Dirk II. Een oorkonde van Boudewijn van ‘Holtena’ uit 1198, waarin deze aan de abdij Afflighem 1/3 van zekere tienden te Vreemdijke – verdronken plaats bij Terneuzen – gaf, terwijl in datzelfde jaar Siger, burggraaf van Gent, met zijn vrouw Petronilla 1/3 van dezelfde tienden aan Afflighem schonk,63 maakt het, mede gezien Dirk VI’s band met de abdij St. Bavo en zijn bezit te Nattenhaasdonk en te Knesselare bij Brugge, waarschijnlijk, dat één van beide Dirken I en V getrouwd was met een vrouw uit dit Gentse burggravengeslacht.

In 1212 gaf Dirk VI, heer van’ Autena’, met toestemming van zijn eerste vrouw Maria en van zijn neven Engelbert en Willem, de tienden in de beide Mierden – Hoge en Lage Mierde bij Tilburg – voorzover, die zijn bezit waren, deels voor een som geld, deels gratis aan de abdij Averbode. Eveneens de novale tienden, als er daar grond ontgonnen zou worden, alsmede een stuk onontgonnen grond.64 Tevens schonk hij, ditmaal zonder toestemming van vrouwen neven, in 1212 aan Averbode de heffing, die hij en zijn voorgangers ten onrechte op een hoeve te Mierde hadden geheven.65

Hooge Mierde in 1869
19e eeuwse kaart van Hoge en Lage Mierde bij Tilburg

In 1214 verpandde Dirk, heer van Outhena, voor ruim 504 Vlaamse ponden de tiende, die hij ten zuiden van Antwerpen bezat te Nattenhaesdonk, Hingene en Bornem in zijn allodium. Deze tiende en allodium had hij teruggekocht van zijn zuster Sophia, aan wie hij ze had toegewezen, toen zij met Arnulf van Grimbergen trouwde. Sophia, evenals haar tweede man Leonius, kastelein van Brussel, gingen met de verpanding accoord. Tot de getuigen behoorden Nicolaas van Haasdonk, die ook getuige was geweest in de hiervoor vermelde oorkonde over Vreemdijke (1198) en zijn zoon Hendrik.

Drie jaar later (1217) bekrachtigde Dirk, heer van Althena, een gift van Nicolaas van Haasdonk aan Afflighem. Het was een tiende, die deze van hem in leen hield. Deze bekrachtiging vond plaats in het kasteel (stad?) (castrurn Brusthemii) van Brusthem in tegenwoordigheid van zijn verwant (cognatus) Dirk, ridder van Ghore, zijn schout Daniël, de geestelijke Boudewijn en Nicolaas, de zoon van de schenker. In hetzelfde jaar bekrachtigde hij ook de schenking van een tiende van Hendrik, ridder van Haasdonk, die de reeds eerder genoemde zoon van Nicolaas van Haasdonk Sr. geweest zal zijn.66

In 1220 werd het Duitse Huis te Schelluinen (ten W. van Gorinchem) door

-20-

heer Dirk bedacht en opdat geen opvolger inbreuk zou maken op de geschonken goederen en visserijen, heeft hij er te Geertruidenberg getuigen bijgehaald nl. heer Willem van Horne en zijn broer heer Engelbert met enkele anderen.67

Het Duitse huis Schelluinen bij Gorinchem…vernoemd naar Eskalon in het beloofde land door de ridders van de Duitse Orde.

Op verzoek van Dirk, heer van Ghore, die wel dezelfde zal zijn als de hier boven vermelde Dirk, ridder van Ghore, zegelde hij in 1222 een schenking, waarbij deze Dirk van Ghoor aan Postel het betalen van 12 Keulse denariën ‘s jaars, verschuldigd wegens de molen van Vorsel bij Bladel kwijtschold.68

Het volgend jaar (1223) volgde Dirk van Altena dit goede voorbeeld door 3 bunder land van zijn vrijgoed, dat bij het domein Mierde lag, daar, waar ze hem waren toegewezen door heer Gisilbert, zoon van Boudewijn van Mierde, aan Postel te schenken. In dit jaar 1223 kreeg de kort daarvoor opgerichte Munsterabdij te Roermond van hem het domein Heugten bij Maarheeze, dat de edelman Reinard van Heeze van heer Dirk in leen had gehouden.69 Ook in 1224 zette de gulle gever zijn schenkingen voort: Averbode ontving van heer Dirk 1/4 deel van zijn tienden in Brusthem, deels door koop, deels gratis en zijn tweede vrouw Imaina, die verklaarde, dat de gift was geschied met haar toestemming en met die van Dirks erfgenamen en neven Willem en Engelbert van Horne, voegde er aan toe, dat zij elk recht, dat zij op die tiende had, hetzij wegens de bruidschat, hetzij wegens het huwelijkscontract, ook gratis aan Averbode gaf.70

Het patronaatsrecht van de kerk van Nunhem werd in 1224 eveneens met toestemming van vrouwe Imaina en neven aan Averbode geschonken. 71

En ook Postel werd in dat jaar niet vergeten. Het kreeg onder getuigenis van de gebroeders Willem en Engelbert en enkele anderen weer iets te Mierde. 68 Rond 1224 vond ook de schenking van de patronaatsrechten der kerken van Kortessem, Wintershoven, Kuttekoven, Strijp, Son en Nuenen aan het kort tevoren opgerichte kapittel van Kortessem plaats. 72Bovendien kwam er in dat jaar een nieuw pandcontract met Afflighem tot stand, gelijk aan dat van 1214, maar nu ook gezegeld met Imaina’s zegel. Uitdrukkelijk werd bepaald, dat het verdrag van 1214 hiermee vervallen was. Nog in hetzelfde jaar vroeg heer Dirk aan de bisschop van Kamerijk bevesti-

-22-

ging van het verdrag en deze voldeed aan het verzoek.73 Een en ander maakt het waarschijnlijk, dat het bezit in Nattenhaesdonk enz. tot Imaina’s weduwgift behoorde. In 1227 gaf heer Dirk met toestemming van zijn neven Willem van Horne en Engelbert, Willems broer, de tiende van Roosteren, voor zover die hem toebehoorde, alsmede 1/3 van het patronaatsrecht van de kerk van Roosteren aan Averbode.74

Susteren - Wikipedia
De romaanse basiliek van Susteren

Aan de abdij Hocht schonk heer Dirk op 4 maart 1229, 53 bunder allodiale grond en zijn tiende op 21 bunder te Boorsheim met toestemming van zijn neven en erfgenamen, Willem en Engelbert van Horne.

21 Jaar later zagen Leonius, erfkastelein van Brussel, – de weduwnaar van Sophia van Altena – en zijn kinderen Leonius en Helwige van 1/3 deel van deze aan Hocht geschonken goederen af (5 augustus 1250).75

In 1230 een gift van Dirk, heer van Altena, aan de kloosterlingen van de abdij Beme bij Heusden, waarbij de grond, die de abdij in heer Dirks domein Hunen bezat, vrijgesteld werd van alle dienst en belasting. Dit tot een losprijs voor zijn ziel en voor de ziel van zijn vader, moeder, zijn vrouw Imaina en alle overleden gelovigen. Alleen een cijns van 4 Hollandse stuivers moest jaarlijks betaald worden en opdat zij niet gedwongen kunnen worden daar gebouwen te bouwen, de jaarlijkse rechtszitting bij te wonen en de rechter bij te staan, heeft heer Dirk hen van deze plicht ontheven, want hijzelf wilde bij moeilijkheden hun rechter zijn. Hij liet het stuk mede zegelen door Walter, abt van Beme, terwijl Th(eodericus) van Gore, heer Ar(noldus) – een oom van heer Dirk – heer S(iger) Both, W(alter?), broer van heer Dirk, B. de Domo en Ja(cobus) ridder van Hedel getuigen waren, toen de oorkonde te Hedel werd uitgegeven.76Uit de bewoordingen van de oorkonde en het feit, dat zij geen instemming betuigt, mag wel worden geconcludeerd, dat Imaina in 1230 niet meer in leven was. In hetzelfde jaar ontving Averbode van heer Dirk het patronaatsrecht van Kozen en Brusthem, met alle recht, dat hij in die kerken, die resp. moeder- en dochterkerk waren, bezat. In 1232 bekrachtigde de andere ware patroon (verus patronus) van Kozen en Brusthem, ni. Amold IV, graaf van Loon, deze schenking en voegde zijn deel van het patronaatsrecht er aan toe.77Eveneens in 1232 schonk Willem van Wintershoven de tienden van die plaats en Willem, ridder van Kuttekoven, de tienden van Kuttekoven aan de Loonse abdij Herkenrode. Dirk, heer van Al-

-23-

tena, van wie die tienden in leen werden gehouden, keurde dit goed. Ook de gravin van Duras stond in dat jaar rechten op de tienden van Kuttekoven af, terwijl Herman, ridder van Vechmaal, zijn tienden van Kuttekoven, die hij van de graaf van Loon in leen hield, verkocht, welke transactie in 1234 door de Loonse graaf werd bevestigd.78

In een stuk in 1234 uitgevaardigd door de abdij St. Bavo te Gent is er sprake van een tiende gelegen in de parochie Steenlant, die de edelman Hugo van Steenlant aan de abdij had verpand en die deze Hugo in leen heeft gehouden van de edelman Theodericus, heer van Houtenna. 79

Kasteel van Rullingen (Berlingen of Kuttekoven) BORGLOON foto
Kasteel van Berlingen in Kuttekoven

In mei 1236 bedacht heer Dirk de kerk van Doornik. In dat jaar verkocht nl. Philips van Wastine zijn tiende van Knesselare – ten O. van Brugge – aan de kerk van Doornik. Omdat Philips deze tiende van Dirk, heer van Outena, in leen had, stelde deze zijn leenman, Hugo van Steenlant, als zijn zaakwaarnemer aan. Nadat heer Philips in handen van Hugo afstand had gedaan van de tiende en heer Dirk hiervan bericht had gekregen, stond deze al zijn recht op de tiende gratis aan Doornik af en gravin Johanna van Vlaanderen, van wie heer Dirk de tiende in leen had, deed dit eveneens. 80

Johanna van Vlaanderen dochter van Boudewijn van Constantinopel ...
Joanna ‘de waanzinnige’ van Vlaanderen

Een maand later weer een gift. Maar of er ditmaal sprake was van een blijde gever? De gift kwam in elk geval niet spontaan, maar 20 jaar later dan verwacht had mogen worden. Op 30 juni 1236 stond Dirk, heer van Houtena, nl. zijn recht op de tienden van Marilles en Petrem (Piétrain) bij Geldenaken tot heil van zijn en zijner voorvaderen zielen gratis af aan Beatrix, abdis van de abdij La Ramée. Hij deed dit op verzoek van Gerard, heer van Geten (Jauche), die deze tienden al in 1216 aan dit door zijn toedoen opgerichte familieklooster had geschonken, tienden, die hij van Dirk, heer van Altena, in leen had. Getuigen van deze afstand, die te Buscum (Den Bosch) plaats vond, waren Rutger van Cuyk, en Willem van Horne edelen, Arnold van Wezemaal en Willem van Eversberg, ridders.81

Enkele jaren daarvoor (1234) had Gerard, heer van Geten, zijn tienden van Brusthem, die hij van de graaf van Loon in leen hield, aan Averbode geschonken.82

Nadat in 1238 Dirk, heer van Altena had verklaard, dat Willem van Kozen zijn leenman, ten behoeve van de abdij Averbode in zijn tegenwoordigheid en met zijn toestemming afstand deed van de tienden van Kozen, 74zette heer Dirk daarna de kroon op zijn liefdadigheidswerk door het bouwen van een eigen klooster nl. St. Elisabethsdal te Nunhem.

Volgens een oud verhaal zou

-24-

in 1211 de jeugdige Dirk van Horne op de terugweg van een pelgrimstocht naar St. Jacob de Compostela ziek zijn geworden en liefderijk verpleegd zijn in het klooster Vallis Caulium bij Dijon. Uit dankbaarheid zou hij besloten hebben een klooster van de orde van Caulitendal te stichten. Hij zou daarom enkele kloosterlingen uit Dijon meegenomen hebben, die hij onderbracht in een gebouw gekocht van een ridder en gelegen op de plaats Vreholt in de parochie Nunhem. In 1240 waren de kloostergebouwen klaar.83

De oorsprong van de orde ligt in de 12e eeuw, toen een lekenbroeder zich in eenzaamheid terugtrok in een grot nabij de vallei Val des Choues, ofwel Vallis Caulium. Deze kluizenaar kreeg geleidelijk aan de status van een heilige en in 1193 werd op deze plaats een klooster en een kerk gebouwd. In 1205 werden de leefregels van dit klooster door de Paus goedgekeurd. De leefregels waren streng, gebed, meditatie en stilte stonden voorop. Men zonderde zich af van de wereld en een Caulietengemeenschap mocht niet meer dan 20 leden tellen.

In dit verhaal zijn èn de naam van de stichter èn de tijd van de aankoop van het gebouw, waarin hij de monniken onderbracht, zeker onjuist. Want niet een Dirk van Horne, stichtte dit klooster, maar Dirk III, heer van Altena. Dit blijkt uit een oorkonde van 12 juli 1241 opgesteld te Rudorp, waarin hij aan het klooster zijn vrij goed te Roosteren, een inkomen van 1 mark uit Rebrogen en 1/2 hoeve in het bos Exaten schonk. Daarin staat, dat hij het klooster kort geleden (ex novo) op zijn allodium heeft laten bouwen.84Een jaar daarvoor (3 oktober 1240) had hij veel goederen, aan het huis, ‘dat St. Elisabethsdal heet, en gelegen is in mijn vrijgoed’ , geschonken. Tot die schenking behoorde o.a. 1/2 van de tiende en het patronaatsrecht van de kerk van Bree bij Maaseyk, – welke gift in november 1240 door Willem, heer van Horne en zijn broer Higgebertus werd goedgekeurd, 85 – verder zijn deel van het patronaatsrecht van Waltfuthe en Brunesrode (Waldfeucht en Braunsrath) en ook het gebied van St. Elisabethsdal, dat door hem met het hele bos en de grond, waarop het klooster stond, gekocht was van Willem van Onderthens. 86

Afbeeldingsresultaat voor klooster sint elisabethsdal haelen
Links bovenin het Klooster Sint Elisabethsdal

Deze koop kan niet in 1211 of kort daarna hebben plaatsgevonden,

-25-

want Petrus van Onderthens, de vader van Willem, leefde nog in 1218. Hij verkocht met toestemming van zijn vrouw het wejdegebied Hottinge te Buggenum aan Averbode.87 Het is trouwens niet aannemelijk, dat de heer van Altena 29 jaar lang andere kloosters, met name Averbode, met weldaden zou hebben overladen en pas in 1240 een omstreeks 1211 gesticht eigen klooster zou begiftigen. De conclusie moet dan ook zijn: St. Elisabethsdal is omstreeks 1240 door Dirk lIl, heer van Altena, gesticht.88

Op politiek terrein drukte heer Dirk de voetstappen van zijn vader. Hij zette met Rutger van Meerheim, de vermoedelijk door zijn vader Boudewijn begonnen politiek ten gunste van gravin Aleida en Lodewijk van Loon voort. Vandaar dat graaf Lodewijk op verzoek van gravin Aleida naar Altena kwam, en daar op de dood van graaf Dirk VII wachtte. 89 Gravin Ada, Rutger van Meerheim en Otto van Born werden met andere ‘ridders’ in de daarop volgende strijd tegen Willem I van Holland, zoals we zagen, te Leiden gevangen genomen.

Omdat Dirk van Altena zich in de Hollandse oorkonden van die tijd steeds bij Rutger van Meerheim bevindt en omdat hij, evenals Rutger en Otto als getuige ontbreekt in de beleningsverdragen in 1204 gesloten tussen Lodewijk van Loon en Dirk II, bisschop van Utrecht, terwijl daarin naast vooraanstaande Loonse, ook tal van pro-Loonse Hollandse edelen voorkomen, 90is er alle kans, dat ook Dirk van Altena tot de gevangenen heeft behoord. Dat hij niet genoemd wordt als gevangene is niet vreemd, omdat men de indruk krijgt, dat de pro-Willem kroniekschrijver van de Annales Egmundani, niet graag de namen van al die hoogadellijke Hollandse tegenstanders van graaf Willem noemt. 91

Is onze veronderstelling juist, dan is ook Dirk van Altena pas eind 1204 met de andere gevangene vrijgelaten en dit zou kunnen verklaren, dat hij eerst in 1206 weer met Rutger van Meerheim en Otto van Born in een oorkonde van de graaf van Loon voorkomt als diens borgen tegenover Hendrik I van Brabant. 92Uit deze oorkonde blijkt, dat dit drietal in tegenstelling tot vrijwel alle andere Hollandse edelen graaf Lodewijk trouw bleef. Tevens blijkt, dat Rutger van Meerheim in dat jaar 1206

-26-

met de Brabantse hertog heeft meegewerkt aan een voor graaf Lodewijk voordelig verdrag met graaf Willem van Holland.93 Na 1206 komt noch Rutger van Meerheim, noch Dirk van Altena meer voor in de oorkonden van graaf Lodewijk. De eerste treedt in 1208 en 1209 als getuige in Brabantse en Keulse oorkonden op en speelde dus blijkbaar een rol in de Welfisch Hohenstaufische tegenstellingen van die dagen. 94

Dirk van Altena heeft vermoedelijk het nodige te stellen gehad met zijn bezit Altena op de grens van Holland, want graaf Lodewijk heeft zijn aanspraken op Holland nooit opgegeven, zodat Dirk van Altena steeds op een Hollandse aanval bedacht zal zijn geweest. In 1212 sloot hij althans met Jan, heer van Heusden, een verdrag tot wederzijdse bijstand, waarbij Albert van Cuyk en Rutger van Meerheim borgen waren voor Dirk van Altena, die het verdrag bezwoer met zijn broer Walter, zijn oom van vaderszijde (patruus) Hendrik, zijn amitini (neven) Boudewijn en Dirk (van Goor?), zijn vrienden Florentius de Gor (?) en Volpertus van Lede en een aantal leenmannen. Afgesproken werd, dat Dirk het blad met het zegel van Jan en Jan dat van Dirk zou bewaren en dat op beide bladen de zegels van Hendrik, abt van Berne en Dirk, graaf van Kleef zouden zijn.

De abdij van Berne bij de Hemerder waard

Omdat de graaf van Kleef tevens borg voor Jan van Heusden was, zal abt Hendrik de partij van heer Dirk vertegenwoordigd hebben. Uit de datering: In het derde jaar van keizer Qtto (de Welf) en van de paus van de stad Rome; ten tijde van Dirk, aartsbisschop van Keulen, Dirk, bisschop van Utrecht en Hendrik, hertog van Brabant,95 blijkt: a. dat het verdrag begin 1212 gesloten is, want in april 1212 werd in Keulen aartsbisschop Dirk afgezet 96en bisschop Adolf in zijn ambt hersteld, terwijl op 4 oktober 1211 het keizerschap van Otto IV de Welf zijn derde jaar was ingegaan. b. dat de verdragspartijen Welfisch gezind waren.

Het is daarom waarschijnlijk, dat dit verdrag bescherming moest bieden tegen graaf Willem I van Holland, die evenals Gerard van Gelre toen Staufischgezind was, terwijl graaf Lodewijk van Loon op dat tijdstip bij de Welf was aangesloten. 97Een aanwijzing hiervoor is ook, dat Volpert van der Lede en Floris zijn broer, wier kasteel Asperen indertijd door Willem van Holland verwoest was, de vrienden-getuigen van heer Dirk waren. 98

Lang heeft dit verdrag overigens niet stand gehouden, want in 1213 vinden

-27-

we Jan van Heusden onder de getuigen van graaf Willem, voorafgegaan door een Baldewinus van Haltena, als aan Geertruidenberg voorrechten worden verleend.99 Willem van Holland is dan aanhanger van Otto IV de Welf, die hem op 13 januari 1213 te Nijmegen beleend had met de keizerlijke lenen, die de graven Floris III en Dirk VII in leen hadden gehad, 100 terwijl Lodewijk van Loon uiteraard prompt Hohenstaufisch was geworden en op 10 mei 1213 met zijn gemalin Ada te Mainz was, om door Frederik II met diezelfde keizerlijke lenen beleend te worden. 101Jan van Heusden is dus blijkens de oorkonde van 1213 Welfisch gebleven, terwijl Dirk van Altena, naar op grond van zijn vervanging door een Baldewinus van Altena mag worden aangenomen met Lodewijk van Loon Hohenstaufisch is geworden.

Dit doet de vraag rijzen: Is Dirk van Altena door zijn trouw aan Loon zijn Hollandse lenen of zelfs zijn gebied Altena tijdelijk kwijtgeraakt? En heeft graaf Willem een Boudewijn – en dat kan een familielid van heer Dirk of ook Boudewijn van Haarlem geweest zijn – met dit gebied beleend?102

Steun voor deze opvatting, vindt men hierin, dat abt Hendrik van Berne, heer Dirks medestander, in 1213 onder druk en ongetwijfeld tegen de wil van de monniken van Berne werd afgezet. 103 Ook hier ligt het voor de hand aan pressie van de zijde van de Hollandse graaf te denken, te meer omdat abt Hendriks opvolger een Arnold van Heusden schijnt geweest te zijn. In 1214 treedt de neef en trouwe helper van graaf Lodewijk, Walter IV Berthout als eerste getuige in een oorkonde van Dirk van Altena 104en in 1217 vaardigt heer Dirk, zoals we za-

-28-

gen, zelf een oorkonde in Brusthem105, zodat we kunnen aannemen, dat hij tot aan de dood van graaf Lodewijk in 1218 de Loonse zaak trouw is gebleven.

Pas daarna kwam er onder Lodewijks broer en opvolger Arnulf tussen Loon en Holland een verzoening tot stand, hoewel Ada van Holland zeker nog tot 1227 in leven was en dus aanspraken kon doen gelden.106 Misschien ging de verzoening des te gemakkelijker, omdat de graven van Holland en Loon beide met een dochter van Hendrik I van Brabant getrouwd waren. In elk geval, Dirk van Altena deelde blijkbaar in die verzoening, want in 1220 staat hij als eerste edelman-getuige in een oorkonde, waarin graaf Willem van Holland aan zijn vrouw Maria van Brabant o.a. Dordrecht als huwelijksgift geeft.107Eveneens in 1220 treedt heer Dirk als getuige op, als Albert van Cuyk zijn graafschap in Utrecht aan de Hollandsgezinde Utrechtse bisschop Otto verkoopt en twee jaar later is hij tweede getuige, als deze bisschop zich verbindt hertog Hendrik van Brabant en diens zoon tegen iedereen bij te staan. 108 Dirk van Altena was dus opgenomen in het Hollands-Brabantse blok en daarin bevond hij zich nog, toen de Utrechtse bisschop ± 1223 de vijand van Holland en Gelre was geworden. Dit blijkt nl. hieruit, dat Floris IV van Holland getuige was, toen Dirk van Altena in 1223 Heugten aan het Cisterciënzer klooster te Roermond schonk. In 1226 was heer Dirk een van de edelen, die zwoeren, dat zij het verdrag tussen Floris IV en gravin Johanna van Vlaanderen over Zeeland-bewester-Schelde zouden helpen handhaven.109

De verhouding met de Hollandse graaf schijnt goed gebleven te zijn, want op 30 maart 1230 verklaart heer Dirk, dat hij met zijn heer, graaf Floris, een overeenkomst heeft gesloten: Dirk zal het kasteel van Altena vóór 24 juni a.s. aan niemand opdragen en het allodiale goed, dat hij tussen Gijsendam en Dordrecht bezit, alsmede alles, wat hij van de Hollandse graaf in leen heeft, krachtig verdedigen. Tevens belooft hij op een dag in Holland te komen. De graaf zal hem dan zijn eigendoms- en leenrechten bezegelen. Komt hij niet, dan zal hij zijn goederen aan de Hollandse graaf opdragen.

Op 7 mei daaropvolgend erkent Dirk van Altena, dat zijn slot van Altena en al zijn allodium aldaar het eigendom is van zijn heer Floris, graaf van Holland en dat hij en zijn bloedverwant Willem van Horne het gezamenlijk van de Hollandse graaf in leen houden. 110

-29-

Zo stak Holland ‘sinen poet in het land van Altena’. Hoe kreeg het daartoe de kans?

Waarschijnlijk speelden de volgende factoren hierbij een rol: Brabant was in 1230 in opmars naar het Noorden en bedreigde vermoedelijk het gebied van Dirk van Altena. Immers, in 1230 gaf de Brabantse hertog aan het niet ver van Dirks bezittingen gelegen Oosterwijk het stadsrecht van Den Bosch. 111 Dit gebeurde in Den Bosch, waar Dirk, graaf van Kleef, kort daarvoor, omdat hij de Brabanders mishaagd had, moest beloven zich te laten leiden door de raad van Hendrik I van Brabant. En de graaf van Kleef was de leenheer van de heerlijkheid Altena. Waren zij boos, omdat hij zich niet tegen de overdracht van kasteel Altena aan Holland had verzet en mogelijk zelfs had meegewerkt?

Dit is niet aan te tonen, maar als we bedenken, dat de vrouw van de kastelein van Brussel, een trouw dienaar van de Brabantse hertog, de naaste erfgenaam van heer Dirk was en als we tevens letten op de afspraken van heer Dirk en zijn neef Willem van Horne met Kleef over het slot Altena tussen 1230 en 1235, lijkt dat niet onmogelijk. Te meer, omdat de verhouding tussen graaf Floris IV en zijn Brabantse schoonvader in die tijd gespannen was, hetgeen blijkt uit contacten van Floris met Ferrand, graaf van Vlaanderen, die toen met Brabant in oorlog was (1228) en uit vijandelijkheden, die rond 1232 tussen Holland en Brabant plaats vonden.112

In dat jaar 1232 stond Dirk van Altena de heerlijkheden Drunen en Waalwijk voor een geldbedrag aan Brabant af.113

Daarnaast zal de wens van Dirk van Altena, dat zijn geliefde neef Willem van Horne hem in zijn Hollandse lenen en in Altena opvolgde, een belangrijke rol hebben gespeeld. Want niet Willem van Horne, maar heer Dirks nog levende zuster Sophia was zijn naaste bloedverwant en dus erfgenaam volgens Hollands recht, afgezien nog van de vraag, of in deze Hollandse lenen wel iemand anders als een man in neerdalende lijn mocht opvolgen.114 Hetzelfde motief, Willem van Horne moet mij opvolgen, zal Dirk van Altena er toe gebracht hebben, zijn slot Altena in 1234 tot een open huis voor de graaf van Kleef tegen al diens vijanden met uitzondering van de graaf van Holland te maken. Een jaar later verklaarde Willem, heer van Horne, dat hij zich aan deze overeenkomst van zijn geliefde oom met de graaf van Kleef zou houden.114 Deze prijs zullen Dirk en Willem hebben betaald om van de graaf van Kleef de belening met de heerlijkheid over het land van Altena voor laatstge-

-30-

noemde te verkrijgen. Deze heerlijkheid was nml. een recht manleen van Kleef, zodat in dit geval rechtens alleen een mannelijke nakomeling van Dirk van Altena kon opvolgen. Daarom was het een gunst, dat de graaf van Kleef Willem van Horne er mee beleende.115

Het is dan ook alleszins begrijpelijk, dat heer Willem in 1247 bij een gift aan Keyserbosch zijn geliefde oom niet vergat (zie noot 53). Begrijpelijk is ook, dat Dirks zuster Sophia vond, dat ze er bij de erfenis van haar broer slecht was afgekomen, zodat ze pas in 1247 aan Willem van Horne een deel afstond, van wat haar uit Dirks erfenis had moeten toevallen.116

5. De vrouwen van Dirk III van Altena

Heer Dirk is tweemaal getrouwd geweest. Eerst met een Maria 117, daarna met een Imaina. Merkwaardig is, dat zijn schenkingen vaak plaats vinden met toestemming van zijn neven en erfgenamen Willem en Engelbert van Horne, terwijl over zijn zusters nooit wordt gesproken. Bovendien: Willem van Horne bezat tot 1230 het patronaatsrecht van de kerken van Halen, Roggel, Helden en de helft van het patronaatsrecht van Buggenum. In dat jaar schonk hij al deze rechten aan Averbode en Gerard, heer van Malberg, die ook een helft van het patronaatsrecht van Buggenum bezat, deed met toestemming van zijn vrouw Clementia hetzelfde.74

Nu bezat Dirk van Altena in de genoemde plaatsen – met uitzondering van Helden – en in Nunhem, blijkbaar het recht op het gebruik van de gemene gronden, want in 1240 stond hij het voortdurende gebruik hierin toe aan zijn klooster St. Elisabethsdal. 118Daardoor rijst de vraag: Was Maria een Horne en is er dus tussen de Altena’s en de Horne’s rond 1200 een dubbelhuwelijk gesloten? Door een vrijwel totaal gemis aan gegevens over de familieverhoudingen tussen de beide geslachten – strikt genomen weten we alleen, dat Dirk van Altena een avunculus – meestal oom van moederszijde – van Willem en Engelbert van Horne was, is beantwoording van deze vraag onmogelijk. Er wordt wel eens vermoed, dat Imaina, de tweede vrouw van Dirk III van Altena, een dochter was van Godfried III van Brabant en diens tweede vrouw Imaina van Loon. Inderdaad zijn er enkele aanwijzingen – meer niet – die enige steun geven aan dit vermoeden: Mocht het niet juist zijn, dan wordt het begrijpelijk, dat vrouwe Imaina zekere rechten op de tienden van Brusthem als bruidschat

-31-

meegekregen.119

Verder doet het dan niet vreemd aan, dat heer Dirk van ± 1224-1230 zoveel giften, waaronder het patronaat van Nunhem bij Neer aan Averbode gaf, terwijl hij daarvóór slechts in 1212 goederen te Mierde, daarna helemaal niets meer,120aan dit klooster schonk, zodat men de stille invloed van vrouwe Imaina vermoedt, te meer omdat dit huwelijk gelukkig schijnt te zijn geweest.121 Immers, Imaina zou dan de dochter van de vrouw zijn, die de grote beschermster van Averbode was. Zij toch haalde haar man Godfried III over, de giften van haar broer Gerard, graaf van Loon, aan Averbode goed te keuren. Zij gaf het patronaatsrecht van Neer aan Averbode. Zij schreef zelfs een brief aan Innocentius III ten bate van Averbode. 122 Ook verbaast het dan niet, dat Dirk van Altena in 1220 eerste getuige is, als zijn oude vijand Willem I, graaf van Holland, aan zijn vrouw Maria van Brabant een bruidsschat geeft, terwijl hij in geen enkele andere oorkonde van de Hollandse graaf voorkomt. Volgens onze hypothese zou Imaina nl. een tante van Maria van Brabant zijn.123

Paus Innocentius III

Verder valt het op dat Dirk van Altena vóór 1230 nooit iets schonk aan het door Hendrik van Loon gestichte en door diens vader Gerard en broers Lodewijk en Arnold zeer begunstigde Herckenrode en alleen in 1232 de schenking van een leenman aan dit klooster goedkeurde, waaruit wel geconcludeerd mag worden, dat niet verknochtheid aan de jongere generatie van het Loonse gravenhuis hem er toe bracht Averbode zo te begiftigen.

Tenslotte: Maria, de eerste vrouw wordt in het pand contract met Afflighem in 1214, betreffende heer Dirks bezit in Nattenhaesdonk, Hingene en Bornhem niet genoemd. Als echter in 1224 dit contract vervangen wordt door een nieuwe, vrijwel gelijkluidende overeenkomst, wordt deze medegezegeld door Imaina, die dit bezit dus vermoedelijk als weduwgift heeft ontvangen. In februari 1230 was Imaina, zoals reeds opgemerkt, naar alle waarschijnlijkheid niet meer in leven.

In 1240, dus nog vóór de dood van Dirk III van Altena was dit bezit aan Godfried, heer van Grimbergen en Perwez, diens vrouw Aleida van Grimbergen, Engelram van Perwez en diens vrouw Agnes van Grimbergen geko-

-32-

men. Hoe, wordt niet vermeld en daardoor is het niet zeker, of het via hun hypothetische tante Imaina, de veronderstelde zuster van Godfrieds en Engelrams vader, aan hen gekomen is.124

Ook de traditie wil, dat Dirk van Altena met een vrouw uit het Brabantse hertogshuis getrouwd was. Ze beweert echter, dat zijn eerste vrouw Maria, een dochter van hertog Hendrik I van Brabant was en Imaina een Schellaert. Het eerste is onmogelijk, omdat Maria van Brabant achtereenvolgens de vrouw was van Otto IV de Welf en Willem I van Holland, terwijl de Schellaerts pas later een rol van betekenis gaan spelen.125

6. De zusters van Dirk III van Altena

Behalve de zuster, die volgens de traditie Margaretha zou heten en die, Of met een Willem van Horne of een Engelbert van Horne getrouwd was, had heer Dirk op z’n minst nog twee zusters: Aleida en Sophia. Aleida was eerst getrouwd met Johannes van of in Potthe (Putten in Zuid-Holland?) en trouwde later met Hendrik van Erkenteel alias Argenteau.126 Waarschijnlijk was zij al in 1219 de echtgenote van de heer van Erkenteel, want deze trad in dat jaar met Dirk van Altena als getuige op in de oorkonde, waarin Willem van Horne Wessem in erfpacht kreeg van het klooster St. Pantaleon te Keulen.127 Heer Hendrik was dan evenals Dirk van Altena een oom van Willem van Horne. Of Aleida, die niet de eerste vrouw van heer Hendrik was, kinderen heeft gehad, is niet bekend.128 Sophia trouwde – blijkbaar na de dood van haar vader Boudewijn van Altena, want haar broer Dirk zorgde voor de bruidsschat, dus na 21 augustus 1200 – met Amold, heer van Grimbergen.129 Kinderen uit dit huwelijk waren Amold, Oda en vermoedelijk Margaretha.130 29 november 1211 lag Arnold van Grimbergen op zijn sterfbed en omdat

-33-

een te vroege dood hem zou verhinderen de aan God beloofde pelgrimstochten te houden, deed hij met zijn vrouw Sophia een schenking aan het klooster Grimbergen.131 Van hun kinderen is zijn zoon en opvolger Arnold kort na 1232 kinderloos overleden. Oda trouwde met Walter van Aa (bij Brussel), heer van Pollare in Oost-Vlaanderen, die in 1235 nog leefde, in 1236 overleden was.

Hun toen minderjarige zoon heette Leonius. Hij had van zijn oom Arnold geërfd, zodat hij later ook Leonius van Aa, heer van Grimbergen werd genoemd. Voogd van deze Leonius, althans voor zover het de geërfde goederen van Grimbergen betrof, was Arnold, heer van het Limburgse Steyn, en dit maakt het waarschijnlijk, dat diens vrouw Margaretha, een zuster van Arnold en Oda van Grimbergen was.132 Te meer, omdat zij in 1263 vrouwe van Boorsheim was,133 waar ook Dirk III van Altena bezit had gehad en omdat Arnold van Steyn enkele plaatsen vóór Leonius van Grimbergen staat, in de getuigenlijst van de oorkonde uit 1247, waarin Sophia van Altena afziet van de meeste goederen uit de erfenis van Dirk van Altena ten bate van Willem van Horne.134 Trouwens Oda bleef niet lang weduwe. Reeds in 1237 was zij hertrouwd met Siger, ridder van Gent, uit het Gentse

-34-

burggravengeslacht135 en zou Margaretha Oda’s dochter zijn dan ligt het voor de hand, dat Siger de voogd van Leonius was geweest. Wat dat snelle hertrouwen betreft, volgde ze het voorbeeld van haar moeder Sophia, die eind 1211 of in 1212 weduwe geworden, in 1214 al weer getrouwd was met Leonius, kastelein van Brussel. 136Kinderen uit haar tweede huwelijk waren een vermoedelijk jong overleden Godfried – in 1230 genoemd 137 – Leonius en Heilewigis. We zagen reeds, dat ze met hun vader in 1250 afzagen van een deel van een schenking door Dirk III van Altena aan Hocht,137 die een tiende en goederen te Boorsheim omvatte (zie noot 78). In 1253 verkochten zij hun allodium te Kessenich, Vucht (Waldfeught) en Vorssele aan de graaf van Gelre. 138

7. De Hornes, in de 12de en het begin van de 13de eeuw

Dit geslacht doet zijn intrede in de historie met een Engelbertus van Hurne, die in een oorkonde van de abdij Thorn de laatste edelgetuige is. In dit stuk uit 1102 schenkt een zekere Anselmus zijn dochter Methilde en 3 bunder allodiaal goed aan de abdij Thorn door de hand van Gerard, graaf van ‘Gelren’. Dit gebeurt op het landgoed (in loco), dat in de volkstaal 0 wordt genoemd. Vóór Engelbert van Hurne staan de getuigen Engelbert de kastelein, zijn broer heer Walter, de heren Willem en Rogerus van Kessenich en heer Udo van Lo. Op hem volgen dames en broeders van Thorn met zes leden van het personeel. Omdat veel heren uit de buurt en zovelen uit de abdij Thorn getuigen waren, moet het landgoed O dicht bij Thorn gelegen hebben en het zal dus wel identiek zijn aan het Oe, dat we op een kaartje in Habets’ boek over de abdij aantreffen. 139

De eerste getuige, kastelein Engelbert en zijn broer Walter worden niet met plaats van herkomst aangeduid. Het vermoeden ligt dan ook voor de hand, dat deze Engelbert een Engelbert van O was, die in het versterkte huis op het landgoed woonde en de belangen van de graaf van Gelre in de omgeving van Thorn behartigde. Dit vermoeden wordt nog versterkt, doordat 100 jaar later een Engelbert van O als vooraanstaand dienaar – eenmaal met de toevoeging ‘advocatus’ d.w.z. beheerder – in oorkonden van de Gelderse graaf voorkomt,140 terwijl ook daarna de van O’s nog herhaaldelijk in Thornse

-36-

oorkonden genoemd worden.

Grote Hegge
De Grote Heggen bij Thorn

Een Gerard van Oe blijkt in 1285 edelman en familie van de heren van Schinnen te zijn.141)

Een volgende van Hurnen is Reginbaldus van Hurnen met zijn zoon in een oorkonde in 1122 door de Keulse aartsbisschop uitgevaardigd te Rees.142 Betwijfeld wordt echter, of hij een van Horne, dan wel een heer van Herne uit de Betuwe was. Omdat de gegevens het meest in de richting van een Horne wijzen, is er een redelijke kans, dat de zoon van Reginbald, als Engelbertus van Hornin getuige was in een Keulse oorkonde van 1138/39 en dat de Engelbertus van Hurnen in een oorkonde van 1166 Reginbalds kleinzoon was.142

In deze tijd leefde een Herman, proost van St. Gereon te Keulen tot 1151, daama bisschop van Utrecht. Hij wordt naar een latere overlevering Herman van Horn of Hoorne genoemd en gewoonlijk als een lid van het geslacht Van Horne uit Limburg beschouwd. Het is de vraag, of dit juist is en wel om de volgende redenen: de Hornes waren toen en zelfs in 1166 nog geen vooraanstaand adellijk geslacht, zoals uit hun plaats achteraan in de getuigenlijsten blijkt, terwijl de zeer begeerde bisschopszetels steeds bezet werden door zoons van graven of van de aanzienlijkste edelen, zoals de Van Cuyks.

Ook treft men de 12de eeuwse Hornes uit Limburg nooit in koninklijke of keizerlijke, Gelrese, Kleefse of Hollandse oorkonden aan. Nu was proost

-37-

Herman de favoriete kandidaat van de Hohenstaufen Koenraad III en zijn opvolger Frederik I Barbarossa, hetgeen o.a. hieruit blijkt, dat de graven van Gelre, Kleef en Holland, die aanhangers van de Hohenstaufen waren, ijverig voor zijn verkiezing hadden gewerkt en dat Barbarossa daarna persoonlijk naar Utrecht kwam om bisschop Herman op de Utrechtse zetel te helpen en zijn tegenstanders, de burgers van Utrecht en Deventer te straffen.143 Bisschop Herman stamde dus ongetwijfeld uit een aanzienlijk aan de Hohenstaufen verknocht geslacht.

Bovendien vertelt de schrijver van de ‘Quedam Narracio de Groninghe’ etc., die een 50 jaar later leefde, dat men bisschop Herman ook episcopum Horningum – Horningse bisschop – zou noemen, omdat hij uit het kasteel Horne stamde.144 Men zou verwachten, dat men zo iemand episcopum Hornensem – dit adjectief werd steeds gebruikt als het Horn bij Roermond betrof – en niet Horningum zou noemen. Verder vindt men in een oorkonde van Koenraad III, als hij de brug over de Maas bij Maastricht aan St. Servaas schenkt (Maastricht, 22 juni 1139) met Otto van Rheineck, de zwager van Dirk VI van Holland, Adolf, graaf van Berg en de gebroeders Van Cuyk een Outhelricus de Horninga genoemd als getuige. In een oorkonde van Frederik Barbarossa, waarin hij de schenking van een prebende bij St. Servaas bevestigt (tussen 5 maart 1152 en 14 mei 1156 te Maastricht) aan de kerk van Wanze door Gertrudis, gravin van Dachsburg en haar zoon Hugo, staat als tweede getuige Henricus de Hurninghe vóór Gozewijn van Valkenburg jr.145 Een Volricus van Hurningen met o.a. Hendrik, graaf van Gelre, Dirk VI van Holland en zijn zoon Floris, Dirk van Kleef en de twee Cuyken is getuige als keizer Frederik te Nijmegen in 1157 bezit van de O. L. V. kerk te Antwerpen bevestigt.146

Al deze gegevens maken het zeer waarschijnlijk, dat bisschop Herman uit het geslacht Horninga stamde en dus niet een Limburgse Horne was.147) Omdat bisschop Herman de geschiedenis is ingegaan als een slappe figuur, mogen de Limburgers zich gelukkig prijzen, dat hij, naar het zich laat aanzien, niet een der hunnen was.

N.B. De kroniek van Kattendijke bestempeld overigens deze Herman wél als een van Horne!

Houseofhorne.com

In 1136 gaf een zekere Herimannus, aartsdiaken van Luik een akte uit be-

-38-

trekking hebbend op de proostdij van Meerssen. Hoewel in deze en in nog een andere ongedateerde oorkonde, zowel in de tekst als in het omschrift van het zegel slechts sprake is van een Herimannus, archidiaconus Leodiensis, wordt toch nog wel aangenomen, dat deze Herman dezelfde is als de proost van St. Gereon te Keulen, de zogenaamde Herman van Horn, die bisschop van Utrecht werd. Voor deze veronderstelling ontbreekt echter elke betrouwbare bron.148)

In de tweede helft van de 12de eeuw komt een Herman van Horne voor in een akte van Agnes, gravin-weduwe van Loon, als zij in 1175 een schenking doet aan de abdij Villers in Brabant149 en in het daarop volgende jaar eveneens een Herman van Horne, nu als getuige van Hendrik III, hertog van Limburg, als deze de abdij St. Truiden in bescherming neemt tegen de afpersingen van de graaf van Duras.150 Omdat beide in een reeks van Loonse edelen of ministerialen staan – in de laatstgenoemde oorkonde uit de buurt van St. Truiden – hebben we vermoedelijk met één en dezelfde persoon te doen, die zijn naam aan St. Pietershorne bij Vechmaal zal hebben ontleend 151 en dus evenmin als proost Herman tot het geslacht Horne bij Roermond behoorde.

Wel tot onze Limburgse Hornes behoorde waarschijnlijk Hendrik van Horne, 1169 – 22 febr. 1197, abt van het klooster St. Pantaleon te Keulen. Hij heeft zijn taak blijkbaar op uitnemende wijze vervuld, want in de herinnering van de eerstvolgende generaties leefde, zo het lijkt, de tijd van deze abt, als één van de gelukkigste van het klooster voort. Hij werd in het klooster bij het St. Nicolaasaltaar begraven.152 Omdat hij in dezelfde tijd leefde als Willem en Engelbert van Horne, die ook ± 1200 overleden ligt het het meest voor de hand, in hem een broer te zien van deze beide edelen van Horne.153

-39-

In 1190 treffen we een ‘Hermannus advocatus de Harna’ aan als getuige in een oorkonde van Koenraad, proost van St. Adalbert te Aken en in 1208 in een akte van hertog Hendrik III van Limburg.154

Kerkje van Walhorn het vroegere Harna

Harna is het latere Walhorn en de voogden daar werden aangesteld door de hertog van Limburg, die in de ban Walhorn de hoge rechtspraak had.155

En dan is er verder nog Gerard van Horne, zoon van hertog Hendrik III van Limburg, die trouwde met Beatrix, een dochter van Rutger van Meerheim. Aan de Van Meerheims heeft J. Linssen een uitvoerig artikel gewijd, waarin hij o.a. een opsomming geeft van de leden van dit geslacht.156

Hieraan kan nog één naam worden toegevoegd nl. die van een Rutger van Meerheim, die in een Utrechtse oorkonde van 1129 voorkomt,157 zodat de volgorde van de Van Meerheims is: Conradus 1088, Herimannus 1101-1105, Rutcherus 1129, Conradus 1140, 1143,158 Luchardis en haar kinderen Conradus, Rogerus en Theodericus 1147, Theodericus 1185-1189, Rutgerus 1177-1212.159

Of de Rutger van 1129 of de Koenraad van 1143 dan wel iemand anders de man van Luchardis is geweest, is door gebrek aan gegevens onmogelijk uit te maken. Vandaar, dat Linssen zich niet waagt aan stellige uitspraken.160 Zeer onzorgvuldig is daarentegen P.E. Boeren. Hij ziet in de Rutger van Meerheim van 1129, èn in de tweede zoon van Luchardis in 1147, èn in de vader van Beatrix van Meerheim een en dezelfde persoon.161 Maar dit zou betekenen, dat deze Rutger 83 jaar lang (1129-1212) actief aan het politieke leven deelnam en dat de op z’n minst ongeveer honderdjarige Rutger zijn carrière besloot met een reis naar het klooster Berne bij Heusden om daar als borg van Dirk van Altena op te treden.

Dit zal zelfs de vermetelste genealoog ongeloofwaardig vinden. Ook Severin Corsten is, wat de Meerheims betreft, te gewaagd in zijn beweringen, als hij zonder enige bewijsvoering beweert, dat Rutger, de zoon van Luchardis en Rutger, de vader van Beatrix van Meerheim dezelfde per-

-40-

soon is en dat Diederik, de zoon van de laatstgenoemde Rutger naar zijn oom Diederik uit 1147 is genoemd, welke Diederik dan waarschijnlijk de stiftsheer Diederik van Meerheim van St. Gereon zou zijn, die van 1185-1189 in oorkonden voorkomt.162 Dit zou echter betekenen, dat de broers Rutger en Dirk, die zeker vóór 1134 geboren zijn – in 1147 waren ze meerderjarig dus minstens 14 jaar 163 – pas na een zwijgperiode van 30164 resp. 38 jaar opnieuw van zich doen horen, waarna Rutger 35 jaar lang actief in de politiek bezig was, op minstens 56-jarige leeftijd een heel jong dochtertje165 had en als 80-jarige de tocht van Roermond naar het Hollandse rivierengebied maakte, om daar als borg op te treden.

Zo’n late roeping na zijn 45ste jaar en zoveel activiteit nog van zijn 60ste tot zijn minstens 80ste jaar lijkt wel erg onwaarschijnlijk en daarom is het veel aannemelijker Rutger voor een kleinzoon van Luchardis te houden, waarbij niet is uit te maken van welke van de drie broers hij een kind was.

Ook ten aanzien van Gerard van Wassenberg alias Gerard van Horne, die Rutger van Meerheims dochter Beatrix trouwde, is Corsten te stellig in zijn conclusies, als hij beweert, dat deze zoon van Hendrik III van Limburg al optreedt in een oorkonde uit 1180 als heer van Wassenberg. En dit alleen op grond van het feit, dat in die oorkonde hertog Hendrik III op de derde, Gerard van Wassenberg op de tiende plaats in de getuigenlijst staat. Daardoor kan deze Gerard, aldus Corsten, niet de broer van Hendrik II of III zijn, want daarvoor staan ze in de lijst te ver van elkaar. Bovendien, aldus Corsten, is er geen broer van Hendrik III uit andere oorkonden bekend en dus moet deze Gerard van Wassenberg zijn zoon zijn, omdat er in 1213 en 1221 een Gerard van Wassenberg, alias van Horne als zoon van van Hendrik III in oorkonden voorkomt.166

Hiertegen kan het volgende worden ingebracht: Vader en zoons worden vrijwel steeds, broers, hoewel ook zeer gebruikelijk, niet altijd bij elkaar geplaatst, ooms en neven uiteraard nog minder, zodat de conclusie van Corsten, dat Gerard van Wassenberg dáárom geen broer of oom van hertog Hendrik III kan zijn, niet opgaat. 167Toch is het niet aannemelijk, dat de Gerard van Wassenberg uit de oorkonde van 27 juli 1180 een

-41-

broer van Hendrik III was, omdat in een schenkingsoorkonde van Hendrik II als kinderen van hem alleen Hendrik (III) en Margaretha worden genoemd.168 Daarentegen is het wel mogelijk, dat hij de van 1152-1166 in de oorkonden voorkomende broer van Hendrik II was, want de bewering van Corsten, dat Hendrik II en dus vermoedelijk ook zijn broer Gerard in 1167 met Reinald van Dassel en veel anderen in Italië aan de pest stierven, is althans wat Hendrik II betreft in strijd met de in oorkonden vermelde feiten. Daaruit blijkt immers, dat Hendrik II van Limburg toen als plaatsvervanger van aartsbisschop Reinald van Dassel Keulen bestuurde en dus niet aan de Italiaanse veldtocht deelnam.169

Daarmee vervalt ook elke grond voor het vermoeden van Corsten, dat broer Gerard in Italië aan de pest gestorven is. De Gerard van Wassenberg uit de oorkonde van 1180 kan echter ook een zoon of kleinzoon van deze broer Gerard geweest zijn, terwijl de mogelijkheid, dat hij een edelman was, niet verwant aan het Limburgse hertogenhuis was, zeker niet mag worden uitgesloten.170

Terwijl in de oorkonde van 27 juli 1180 hertog Hendrik III, de vijfde, Gerard van Wassenberg de dertiende en op één na laatste edelgetuige is, treffen we in een oorkonde van 28 juni 1193 als getuigen aan: Hendrik, hertog van Limburg en zijn zonen Hendrik en Walram (Henricus dux de Limburch et filii eius Henricus et Walramus) resp. op de 6de, 7de, en 8ste plaats en pas veel later als 29ste een Gerardus de Wassenberg. Als deze laatste ook een zoon van de Limburgse hertog was geweest, zou hij, dat ligt voor de hand, met de twee anderen als diens zoon zijn opgesomd.171 Volgens de opvatting van Corsten (t.a.p. p. 43) zou hij zelfs bij zijn broers op de 9de plaats moeten staan en als hij consequent was geweest, had hij geschreven: ‘Schon das schliesst aus, dass dies er mit dem 1213 und 1221 nachweisbaren Gerhard von Wassenberg, dem Sohn Heinrichs III, ei ne Person bildet’. In 1178 waren van de zonen van Hendrik III alleen Hendrik en Walram meerderjarig. Zij komen voor in een oorkonde, waarin sprake is van hertog Hendrik, zijn vrouw Sophia en zijn (eius) niet hun (eorum) zonen Hendrik

-42-

en Walram. Dit doet vermoeden, dat Sophia de tweede vrouw van Hendrik III was, stiefmoeder van Hendrik en Walram.172

In 1180 was volgens Corsten Gerard de vierde zoon – maar het kan ook de vijfde geweest zijn! – meerderjarig. Dit zou betekenen, dat deze Gerard en zijn oudere broer Frederik binnen een tijdsbestek van 2 jaar geboren werden en wel vóór 1167, terwijl de vijfde – of vierde – zoon Simon pas in 1177, dus 11 jaar later het levenslicht zag. Op zichzelf niet onmogelijk, omdat er ook nog vier dochters waren, maar wel toevallig. Het zou echter tevens betekenen, dat de ± 15 jarige Gerard met voorbijgaan van zijn drie oudere broers tot heer van Wassenberg werd gemaakt. Hierbij komt dan nog het vreemde feit, dat de oudste broer Hendrik enige tijd later (1194) van Wassenberg blijkt te heten.173

In oorkonden uit 1197 en 1199 komen deze Hendrik en een Gerard van Wassenberg als getuigen voor. Maar broers worden ze niet genoemd en ze staan in de getuigenlijst niet bij elkaar. Omdat bovendien in de oorkonde van 1197 vijfmaal een broederpaar voorkomt in de vorm van ‘et frater suus’ en Hendrik (6de lekengetuige) wèl de zoon van van de hertog van Limburg genoemd, Gerard van Wassenberg (IIde get.) daarentegen niet, is het niet aan te nemen, dat we hier met twee broers te doen hebben.

Naar aanleiding van een registerlijst van paus Innocentius III omstreeks Nieuwjaar 1202, waarin de personen staan tot wie de paus zich richtte, tracht Corsten enigszins te suggereren, dat de eerste Wassenberg – zijn doopnaam is niet ingevuld – Gerard moet zijn, waarbij hij het vreemd vindt, dat deze aan de hem volgende Walram van Limburg, zijn oudere broer, voorafgaat.173 Het ligt echter voor de hand hier Hendrik in te vullen, ouder dan Walram. Dan levert de volgorde geen enkel probleem op.

File:Wassenberg 19Jh.jpg - Wikimedia Commons
Zicht op Wassenberg met de motteburgt op de achtergrond.

Als in de jaren 1205 en 1206 rond Wassenberg zwaar gevochten wordt, is geen spoor van Gerard te bekennen, ook niet als de aartsbisschop Bruno van Sayn in 1206 in de burcht Wassenberg gevangen genomen wordt door de tegenstanders van de Limburgers, zodat ook Corsten zich afvraagt, of Gerard toen wel werkelijk eigenaar van de burcht was. In 1207 opnieuw Hendrik van Wassenberg, in 1208 Gerard van Wassenberg maar als laatste getuige, zodat men zich ook hier afvraagt, ofwe hier soms met een nakomeling van Gerard, broer van Hendrik 1I of van Winnemar of Gisilbert van Wassenberg te doen hebben.174

Resumerend kan nog opgemerkt worden, dat in de door Knipping, Lacomblet en Sloet vermelde oorkonden, zoon Hendrik – zo nu en dan met de toevoeging Van Wassenberg – zevenmaal de zoon van Hendrik III genoemd wordt, éénmaal de broer van Walram en Frederik en slechts éénmaal – in

-43-

1207 – staat hij, zonder verband met zijn vader als Henricus de Wassenberg tussen twee graven. De Gerard van Wassenberg van vóór 1213 daarentegen wordt, – ook in tegenstelling tot de zoons Walram en Frederik van Hendrik III- nooit als behorend tot het Limburgse hertogsgeslacht aangeduid en in een oorkonde, waarin hijzelf hoofdpersoon is, komt geen lid van het Limburgse hertogsgeslacht voor.175

Gerard, zoon van Hendrik III van Limburg, draagt na 1212 soms de bijnaam van Horne, hoewel hij zichzelf steeds heer van Wassenberg noemt. Vanwaar die naam Horne? Omdat, aldus vermoedt Corsten, hij de heerlijkheid Horn van Lodewijk II van Loon in leen ontving na de dood van zijn schoonvader Rutger van Meerheim, die er mee beleend zou kunnen zijn tijdens de minderjarigheid van de kinderen van Engelbert van Horne wegens zijn hulp aan Lodewijk in de Hollandse erfopvolgingsoorlog en omdat hij mogelijk een zwager was van Engelbert van Horn, die door Corsten voor de vader van Willem en Engelbert wordt aangezien.

Later, in 1219 zou dan, dank zij de hulp van zijn machtige voogd Dirk van Altena, Willem van Horne de beschikking over Wessem en ook Horn gekregen hebben, tot schade van Gerard, heer van Wassenberg, die desondanks tot zijn dood met de naam Gerard van Horne bleef aangeduid.176

Hiertegen is het volgende op te merken: In 1212 geeft Dirk van Altena een gift aan Averbode met toestemming van zijn vrouw Maria en zijn neven Willem en Engelbert, die toen dus al meerderjarig waren. Averbode was een van de kloosters van de graven van Loon en door hen rijk begiftigd. Bovendien was in 1212 de abt van Averbode de intieme vriend en geestelijke leider van de Loonse graaf.177 Dit wijst allerminst op een tegenstelling tussen heer Dirk en graaf Lodewijk, die volgens Corsten de heerlijkheid Horn aan de aan heer Dirk zo dierbare neefjes ontnomen zou hebben, om haar aan Rutger van Meerheim, en daarna, juist in dat jaar 1212, aan Gerard van Wassenberg in leen te geven.

Die tegenstelling bestond toen trouwens ook niet tussen Dirk van Altena en Rutger van Meerheim, die, zoals we zagen, in 1212 Dirks borg werd tegenover Jan van Heusden.178 Ook was het niet nodig Rutger met Horn te belenen om hem in de Hollandse zaken te betrekken, want hij was al jaren vóór het huwelijk van Lodewijk met Ada Hollands leenman.179 Verder zou het een politieke blunder van de eerste rang zijn geweest, als Lodewijk tegen de wil van Dirk van Altena, die zijn steun was in het conflict met Willem I van

-44-

Holland, Horn in leen had gegeven aan Gerard van Wassenberg, die, voor zover bekend, geen enkele steun aan Lodewijk heeft verleend. Integendeel: de graaf van Loon had geen reden gecharmeerd te zijn van het Limburgse hertogsgeslacht. In 1204 had de hertog van Limburg, vermoedelijk omgekocht door Willem van Holland, graaf Lodewijk in de steek gelaten, hetgeen hem op het verlies van Holland kwam te staan.

In 1213 zaaide hertog Hendrik III op verraderlijke wijze verwarring in de gelederen van de graaf van Loon om de hertog van Brabant in de slag bij Steppes uit de hand van de graaf te redden en moest daana voor de woedende Lodewijk vluchten.180 Als men verder let op het gezelschap, waarmee Dirk van Altena op 15 mei 1219 in Keulen was om volgens Corsten Gerard van Wassenberg een hak te zetten, dan blijkt, dat het dezelfde hoge edelen zijn, die in datzelfde jaar vóór 18 oktober met Albert van Cuyk – die zoals we uit oorkonden van 1212 en 1220 zagen, ook al geen vijand van Dirk van Altena was – broederlijk gegroepeerd staan rondom Gerard van Wassenberg in een oorkonde van graaf Hendrik van Kessel.181

In het necrologium van Keyserbosch, het familieklooster van de Hornes, staan als weldoeners: 10 maart Beatrijs van Wassenbergh en 1 juni heer Gerard, heer van Herve,74 waarbij het uiteraard onzeker is, of we met de zoon van de Limburgse hertog en met Beatrix van Meerheim te maken hebben. Alles overziende is het moeilijk in een vijandschap van Gerard van Wassenberg tegen Dirk van Altena met de Hornes te geloven. De voorstelling van de gang van zaken, zoals Corsten die veronderstellenderwijze geeft, kan dan ook niet aanvaard worden, te meer niet, omdat er nog een aantal onjuistheden in zijn betoog voorkomen.182

-45-

Op grond van het bovenstaande kan met zekerheid aangenomen worden, dat de Gerard van Wassenberg in de oorkonden van 1180, 1193, 1197, en 1199 niet een zoon van Hendrik III van Limburg was en de Gerard van Wassenberg in de oorkonde van 1208 vermoedelijk ook niet.


Verder is het waarschijnlijk, dat de drie jongste zoons van hertog Hendrik III, Simon, Frederik en Gerard rond 1177 geboren zijn, vermoedelijk halfbroers van de ± tien jaar oudere Hendrik en Walram, en zoons van Sophia waren. Hendrik en Walram waren vermoedelijk omstreeks 1180 nog vrij jong en niet zelfstandig, want in die tijd treft men hen in geen enkele oorkonde met hun vader aan. Bovendien, de oudste dochter en de oudste zoon van Walram – Hendrik stierf kinderloos – trouwden resp. in 1208 en ± 1216, wat op geboorte omstreeks en na 1190 wijst.183In 1189 gingen deze Hendrik en Walram met vader op kruistocht. De andere drie zoons waren volgens onze veronderstelling te jong en zij worden dan ook niet onder de kruisvaarders vermeld. In 1193 komen Hendrik en Walram met hun vader in de oorkonde van 28 juni als getuigen voor (noot 178). Dit wijst op een zekere zelfstandigheid en het verwondert dan ook niet, dat Hendrik in 1194 als apanage Wassenberg blijkt te bezitten en Walram naar alle waarschijnlijkheid Monschau. 184 In die tijd (1193) blijkt Simon (3de, 4de of 5de zoon) 16 jaar te zijn.185 In 1198 en omstreeks 1202 treffen we Frederik, 3de of 4de zoon, voor het eerst als getuige met vader en broers Hendrik en Walram in twee oorkonden aan.186 Het ligt voor de hand, dat hij toen ook een apanage heeft gehad, al wordt die evenmin als die van Walram in deze oorkonde genoemd. Hij is tussen april 1211 en mei 1212 overleden.187

Ongeveer 1200 of misschien iets later zal Gerard de 4de of 5de zoon van de Limburgse hertog getrouwd zijn, hetzij met haar, die in een oorkonde van 1189 het dochtertje (filiola) van Rutger van Meerheim wordt genoemd, hetzij met een jongere zuster van haar188 en hij zal eveneens een apanage gekregen hebben, waarschijnlijk met een kasteel Horne als centrum, waarom hij Gerard van Horne genoemd werd.

Voor deze veronderstelling pleit het volgende: Hendrik de oudste zoon heette naar zijn apanage Van Wassenberg, Walram de tweede zoon naar het door hem en zijn vader gestichte kasteel Mons Joci

-46-

(Monschau). In een ongedateerde oorkonde van Hendrik III treffen we de reeks: H. de Wassenberg, W. de Mongoue en G. de Hume aan, waarbij de eerste twee zeker naar hun apanage zijn genoemd, de derde dus waarschijnlijk ook.189

Gerard noemde zichzelf nooit van Horne, maar altijd heer en eenmaal graaf van Wassenberg.190 Ook zijn schoonvader en zijn vrouw worden nimmer met de naam van Horne aangeduid.191 De naam Gerard van Horne wordt alleen gebruikt door anderen. Hij staat in oorkonden van zijn vader, zijn broer Walram, van Hendrik, graaf van Kessel, van aartsbisschop Engelbert van Keulen en in het verhaal van een Luikse annalist. Omdat deze oorkonders Of familie, Of aangetrouwde familie waren en de Luikse annalist vlak bij Limburg woonde, rijst ook hier het vermoeden, dat de naam Horne van Limburgse oorsprong was, afkomstig van het apanage van Gerard, ook al, omdat Gerard van Wassenberg tot zijn dood de bijnaam Van Horne hield, ook toen hij allang heer van Wassenberg en Willem van Horne, ook volgens Corsten, allang heer van Horne was. Het is daarom het meest aannemelijk, dat de naam Horne afkomstig is van het kasteel van Herve, dat blijkens een mededeling uit 1288 Horne heette,192 zonder dat daarmee de mogelijkheid van benoeming naar een ander Limburgse Horne mag worden uitgesloten.193

Heer Gerard noemt zich reeds in 1212 heer van Wassenberg. Hij is dus niet na de dood van zijn broer Hendrik, maar tijdens diens leven heer of medeheer van Wassenberg geworden. Vermoedelijk heeft er, doordat zoon Hendrik van Wassenberg bij het ouder worden van zijn vader meer taken overnam en door de dood van Frederik, een wijziging en uitbreiding van het apanage plaats gehad, waarbij Gerard ook heer of medeheer van Wassenberg werd.194 Zowel Gerard als Hendrik bleven daarbij aangeduid met de naam van hun eerste apanage Wassenberg en Horne. Gerard is daarbij in het bezit gebleven van Horne, want in 1217 wordt hij heer van Hueme genoemd.195

-47-

Naast deze o.i. waarschijnlijkste gang van zaken, bestaat er een mogelijkheid, dat Rutger van Meerheim met een Hornse getrouwd was en dat Beatrix het Hornse bezit, dat haar moeder in haar huwelijk meebracht, ontving, waarnaar haar man eerst en ook later blijvend genoemd werd. Het blijft dan echter vreemd, dat Beatrix zich niet van Horne noemde.

8. Het klooster Keyserbosch

De naam Keyserbosch komt het eerst voor in 1185, in een oorkonde van de Keulse aartsbisschop Philips van Heinsberg, als hij het klooster Averbode en al zijn bezit in bescherming neemt, ook alles wat hun hof Cheiserbuch omvat.196 206 De naam heeft aanleiding gegeven tot allerlei fantasieën over een bos, dat van de keizer zou zijn geweest, die de in de nabijheid wonende heren van Horne tot opperjagermeesters van het Duitse Rijk zou hebben benoemd enz., fantasieën, die in 1974 door W.M. van den Boel terecht naar het rijk der fabelen zijn verwezen.197 Want de beek de Keyser stroomde in de parochie Neer door bossen en beemden en het ligt voor de hand, dat een daar gelegen bos het Keyserbosch genoemd werd, welke naam daarna op de daarin of daarbij gelegen hof, die later een klooster werd, is overgegaan.198 Volgens de overlevering zou het klooster gesticht zijn door een Engelbert van Horne en wel ± 1200, toen het vrouwenklooster bij Averbode naar Keyserbosch zou zijn overgeplaatst.199 Ook deze mededeling is onjuist. Wel bestaat de mogelijkheid, dat de Engelbert van Horne, die in de oorkonde van 1166 wordt genoemd,200 de uithof Keyserbosch aan Averbode schonk, maar dat wordt weer minder waarschijnlijk, omdat uit de oorkonden van Averbode van vóór 1230 niet het minste contact met de Hornes blijkt. In elk geval mag als zeker worden aangenomen, dat het klooster pas na 1225 tot stand is gekomen en wel op grond van de volgende feiten:

-48-

In 1226 verleende Hendrik, bisschop van Groot Troya een aflaat van 20 dagen aan hen, die iets gaven voor de voltooiing van de kerk in een uithof van Averbode, genaamd Keyserbosch. Dit, omdat de broeders van Averbode door gebrek verzwakt, daar niet sterk genoeg voor waren.201 In 1230 schonken Willem, heer van Horne en Gerard, heer van Malberg hun reeds eerder gememoreerde patronaatsrechten van Buggenum enz. aan Averbode. Geen woord over Keyserbosch bij deze schenking. Pas in 1288 worden deze patronaten met dat van Nunhem door de 13de abt van Averbode, Otto van Leuven aan Keyserbosch overgedragen.202

In 1234 schonk Gerard van Malberg voor het zieleheil van zichzelf, van zijn geliefde vrouw, die kort geleden overleed en van zijn voorouders een halve mark en 6 penningen jaarlijks, aan de kerk van Keyserbosch. Als bewijs en waarborg voor deze kerk (ecclesia) hechtte hij zijn zegel aan dit stuk. Dit gebeurde in tegenwoordigheid van abt Robert van Averbode en de broeders van de kerk (ecclesia) van Averbode.203 Ook in dit stuk is nog geen sprake van proost en convent van Keyserbosch, zodat het klooster vermoedelijk in oprichting was.204

Eerst in 1246 worden proost en convent uitdrukkelijk genoemd door de praeceptor W. de Repe en de broeders van het Huis der Duitse Orde Oudenbiesen, als deze voor 94 mark 1/3 deel van de grote en kleine tiende van Buggenum en het er bijbehorende Heythuizen met warande aan hen verkopen.205 Daarna volgen vóór 1253 nog meer oorkonden, waarin van proost en convent van Keyserbosch gewag wordt gemaakt, hoewel de bevestigingsakte gezegeld door Willem van Horne, Otto van Gelre, Willem, graaf van Kessel en Godfried van Perwez pas in dat jaar 1253 schijnt te zijn uitgevaardigd.206

Overziet men een en ander dan is de conclusie, dat het ontstaan van de kloostergemeenschap Keyserbosch plaats vond na 1230 en vóór 1246. Hierbij moeten de heren van Horne een belangrijke rol hebben gespeeld, hoewel dat

-49-

in de bewaard gebleven oorkonden niet naar voren komt, want in 1282 noemen proost en convent heer Willem van Hoerne de heer van hun klooster en in 1487 duidt Jan van Horne, bisschop van Luik, als hij meedoet aan een schenking aan Keyserbosch, zijn voorvaderen als de stichters van dit klooster aan.207 Bovendien blijkt uit het anniversarium74 en het feit, dat verschillende Hornes in Keyserbosch begraven zijn, dat het het Hornse familieklooster was.

9. De Heren van Horne en Altena in de 13de eeuw


Op de drie Engeiberten van Horne vermeld in 1102, 1139, 1166 volgen in 1189 een Willem van Horne als eerste getuige in de reeds genoemde oorkonde van Rutger van Meerheim, daarna in 1191 de twee gebroeders van Hornen vervolgens ± 1196 en in 1203 alleen Engelbert van Horne.208 Willem van Horne is dus waarschijnlijk tussen 1191 en 1196 overleden. Op grond van wat reeds naar voren is gebracht, mag als vrijwel vaststaand gesteld worden, dat een zuster van Dirk III van Altena, waarvan we – afgezien van de traditie, die haar Margaretha noemt – de naam niet kennen, de vrouw was van een Horne. Haar man kan de Willem van Horne uit de oorkonde van 1189 geweest zijn, maar evengoed een zoon van hem, terwijl ook Engelbert van Horne, of een eventuele zoon van hem tot de mogelijkheden behoren.209 Want zoals reeds opgemerkt, we weten alleen, dat Dirk van Altena een oom was van Willem en Engelbert van Horne, die van 1212-1264 in oorkonden voorkomen. Waarschijnlijk hadden deze twee Hornes een zuster Clementia, die de vrouw was van Gerard, heer van Malberg.210

Alles wijst er op, dat de moeder van Willem en Engelbert van Horne, een tweede huwelijk aanging met Otto, heer van Wickerode, voor wie het waarschijnlijk ook het tweede huwelijk is geweest. Want, terwijl de oudste zoons van heer Otto: Lotharius, Hendrik en Otto211 nooit in de oorkonden van

-50-

Altena en de Hornes voorkomen, is dit wel het geval met de jongere zoons Dirk en Rutger.212

Willem I van Horne en Altena – na de dood van Dirk III is hij ook heer van Altena – heeft naast de goedkeuringen van de schenkingen van zijn oom Dirk, ook zelf nogal wat aan kerkelijke instellingen gegeven. In 1230 de bovengenoemde patronaatsrechten van Buggenum enz. Dit zal wel gebeurd zijn in overleg met Dirk III van Altena, die volgens het anniversarium van Averbode aan deze abdij de helft van de kerken van Kozen en Brusthem en de kerken van Nunhem, Halen, Helden en Roggel schonk.213 Omdat in de schenking van de kerken van Brusthem, Kozen en Nunhem door Dirk van Altena het patronaatsrecht van die kerken begrepen was, was dit waarschijnlijk ook het geval bij de kerken van Halen, Helden en Roggel, waaruit zou volgen, dat èn Willem van Horne èn Dirk van Altena hierop rechten konden doen gelden. Voor Nunhem is dit zeker, want voor die gift gaven de Hornes toestemming.214 Omdat de gift van Willem van Horne plaats had in 1230, het jaar, waarin naar het lijkt, Willem van Horne door de goede zorgen van oom Dirk, medeleenman werd voor het gebied behorende bij het kasteel van Altena, heeft waarschijnlijk ook dankbaarheid tegenover oom Dirk een rol gespeeld.

Voorzover bekend volgt pas 17 jaar later een tweede gift.215 Met toestemming van zijn tweede vrouw Heilwigis geeft hij in 1247 aan Keyserbosch 6 Keulse schellingen voor de gedenkdag van zijn vader, 3 voor die van zijn

-51-

moeder en 3 voor die van zijn eerste vrouw; 10 Luikse schellingen voor die van zijn oom Dirk van Altena, die de kerk van Roggel zal betalen. Vroeger placht de kerk van Tongeren ze te betalen, voordat heer Dirk hen uit de inkomsten van zijn patrimonium te Kortessem verschafte.Cartul. 216 In 1256 schonken Willem en Helwigis van Hume en hun kinderen o.a. hun deel van het patronaat van Sterk rade met een molenplaats en visvijver aan de abdij Sterkrade, in navolging van een gift van vrouwe Mechtild van Holte.217
Ook gaven Willem en Helwigis met toestemming van hun erfgenamen uit het rijke bezit, dat Willem van Horne van oom Dirk van Altena geërfd had in het graafschap Loon, een gift voor de armen aan de abdij Herckenrode, een stichting van Hendrik van Loon, broer van graaf Lodewijk II van Loon.218 En tenslotte volgt tegen het einde van Willems leven de verkoop van de tiende, het laag gericht en het beheer der dijken te Rodengooi en Schalkwijk (land van Altena) aan het ver in Zuid-Brabant gelegen klooster Villers. De verkoop van het goed te Rodengooi gebeurde met medewerking van graaf Otto van Gelre, die daar ter plaatse het hoog gericht voor zich behield, terwijl het hoog gericht van Schalkwijk aan Willem en Helwigis bleef.219 Maar ook heer Willem had soms zijn wereldse begeerten en deed daarom de abdij van St. Truiden onrecht, doordat hij zich de tiende van Babyloniënbroek in de nabijheid van het land van Altena toe-eigende. Toen Willem, abt van St. Truiden, daar aanmerking op maakte, beloofde heer Willem op 11 september 1257, dat hij op 11, 18 of 25 november te Aalburg (ten N. van Heusden) met de hand op het Heilige zou zweren, dat hij meer recht op de tiende had dan St. Truiden. Hij verscheen echter niet en heeft geen aanspraak meer gemaakt, noch de abdij verder lastig gevallen, zo tekent abt Willem in 1261 met voldoening aan. Een trekje, waaruit blijkt, dat heer Willem in die woeste, rechteloze tijd van het Interregnum, in tegenstelling tot veel andere vorsten en edelen in die tijd, geen gewetenloze geweldenaar was.220

Buiten de schenkingsoorkonden treffen we de heer van Horne tot 1235 Of als getuige in de oorkonden van oom Dirk van Altena aan, Of hij is met eigen zaken bezig. Zo werd hij in 1219 pachter van de villa Wessem, nadat hij tot dusver voor het klooster St. Pantaleon daarover voogd was. Vanaf 1226 had hij onenigheid met St. Pantaleon over een hof Bith, die met de onderhorigheden Wido en Worden in Hasbanië door ruiling aan de heer Van Heinsberg was gekomen, zonder dat het klooster er rekening mee had gehouden, dat

-52-

heer Willem ook van deze hof de voogd was. In 1236 werd hij voor het verlies van deze voogdij schadeloos gesteld.221

Omstreeks die tijd heeft heer Willem zich op breder politiek terrein begeven en dat zonder oom Dirk en broer Engelbert. Dit blijkt uit een oorkonde van 1235, waarin hij na graaf Lotharius II van Hochstaden, getuige is in een oorkonde van Otto II van Gelre, waarin deze verklaart, dat Otto, kanunnik te Zutphen, een schenking aan zijn kapittel doet. Vanaf dit jaar treft men hem geregeld als getuige en verschillende keren zelfs als scheidsrechter aan in oorkonden van de graaf van Gelre, of in stukken waarin Otto II een getuige is. Hieruit mag wel geconcludeerd worden, dat hij tot aan zijn dood een vooraanstaand en trouw dienaar van Otto II is geweest.222 Daarnaast zegelde hij in 1243 een stuk, waarin graaf Willem Il van Holland kooplui van Hamburg en Lübeck in bescherming nam.223 In 1253 verklaarde hij – nadat Hendrik, elect van Luik, broer van Otto II van Ge1re hem bezworen had een oordeel uit te spreken – dat Jan van Avesnes recht had op het graafschap Henegouwen. Daarop keurde elect Hendrik in aanwezigheid van o.a. Otto II van Ge1re, dit oordeel goed en beleende Jan van Avesnes met Henegouwen, terwijl hij het verzoek van ‘zwarte Margriet’, gravin van Vlaanderen, om Karel van Anjou met Henegouwen te belenen, afwees, aldus partij kiezend tegen de Dampierres.224 Nog diezelfde dag werd deze belening bevestigd door Rooms Koning Willem II, graaf van Holland, zwager van Jan van Avesnes.225

Vier jaar later is heer Willem getuige, als Rooms Koning Richard van Cornwall, die in Januari 1257 tot opvolger van Willem Il van Holland en tegenkoning tegen de Hohenstaufen gekozen was, de privileges van Aken bevestigt. Deze keus was vooral het werk geweest van Koenraad van Hochstaden, aartsbisschop van Keulen. Deze aartsbisschop verleende twee jaar later (19 nov. 1259) aan zijn geliefde getrouwe edelman, de heer van Altena, 20 mark uit de tol van Neuss, omdat hij leenman van hem en het aartsbisdom was. Het domkapittel stemde toe en zegelde mee, maar verklaarde tegelijk hiermee geen verplichting op zich te nemen.226

Uit deze gegevens blijkt, dat Willem van Horne en Altena voortdurend samen met Otto II van Gelre tot de anti-Hohenstaufen partij heeft behoord. Daartoe behoorden tot ± 1250 ook Brabant, Holland, Luik, Loon en de Keulse aartsbisschop. Zij steunden de in 1247 gekozen Rooms koning Willem II van Holland en in de Henegouwse kwestie Jan van Avesnes. Iets later kreeg Koenraad van Hochstaden echter ruzie met koning Willem en sloot

-53-

daarom in 1254 een bondgenootschap met Karel van Anjou tegen Avesnes. Na de dood van Willem II voegde hij zich weer bij de Welfenpartij en door zijn toedoen werd Richard van Cornwall tegenkoning. De jonge Hendrik III van Brabant sloot zich echter aan bij de andere koning Alfonsus X van Kastilië, wiens moeder een Hohenstaufse was. Hij werd door Alfonsus belast met de handhaving van de vrede in het gebied tussen Brabant en de Rijn.

Uit de hiervoor vermelde gift, voor het zieleheil van zijn eerste vrouw, in 1247 aan Keyserbosch, blijkt, dat Willem I van Horne en Altena tweemaal getrouwd is geweest. Dit is in overeenstemming met de mededelingen van Goethals en Wolters die – zonder bronvermelding – beweren, dat de eerste vrouw Mechtild van Vianden was, die in de bloei van haar leven kinderloos stierf en dat heer Willem voor de tweede keer trouwde met Helwigis, erfvrouwe van Wickerode, Cranendonk en Eindhoven, zuster van Dirk van Wickerode, proost van St. Salvator te Utrecht, dochter van Lotharius, graaf van Wickerode en nicht van Richard, koning van Engeland. Vader Lotharius zou dan een broer van Dirk, de laatste graaf van Hochstaden, (1- 1245) zijn.227

Of de eerste vrouw van heer Willem van Horne een Mechtild van Vianden was – zij zou dan dezelfde naam gehad hebben als de vrouw van Lotharius I, graaf van Hochstaden – is door een volkomen ontbreken van gegevens niet uit te maken.228 Hoewel de inhoud van het testament van Willem I een andere indruk wekt, moet aangenomen worden, dat de eerste vrouw inderdaad kinderloos stierf.229 Want in de oorkonde van 1256 staat: Nos Wilhelmus et Helwigis de Hurne et nos liberi eor(un)dem etc. – Wij Willem en Helwigis van Hurne en wij hun kinderen.230

Hieruit moet wel geconcludeerd worden, dat Helwigis de stammoeder van het geslacht Horne – Altena is geweest. Was zij inderdaad een Hochstaden – Wickerode zoals Goethals beweert?

Reeds bij een oppervlakkig onderzoek komt men tot de ontdekking, dat Lotharius van Wickerode geen zoon van Lotharius, graaf van Hochstaden was en evenmin de broer van Dirk, graaf van Hochstaden, want een op oor-

-54-

konden berustende stamboom Hochstaden – Wickerode toont aan, dat Lotharius, heer van Wickerode, niet meer dan een ver familielid van de laatste Dirk, graaf van Hochstaden was.

Deze verwisseling van Lotharius II, graaf van Hochstaden met Lotharius heer van Wickerode, is vermoedelijk een gevolg van het verkrijgen van gebieden door Gerard, heer van Horne, die vroeger aan Rutger van Wickerode behoorden en van het voorkomen van Dirk van Wickerode als avunculus – meestal oom van moederszijde231 – van Willem II van Horne en Altena en als frater van Willem I van Horne en Altena en Engelbert van Horne in stukken van 1248 en 1257,232 hetgeen dan vertaald werd met zwager, schoonbroeder. Daardoor dacht men, dat Helwigis een Wickerode en Gerard haar zoon was. Laat men deze fouten terzijde, dan blijkt Goethals te weten, dat Willem I van Horne en Altena tweemaal getrouwd was, dat zijn tweede vrouw Helwigis heette en dat een dochter Margaretha met Albert van Voome trouwde, hetgeen allemaal juist is. Dit doet de vraag rijzen: Zijn soms de overige mededelingen van Goethals over de tweede vrouw van heer Willem ook juist en was Helwigis dus een dochter van Lotharius II van Hochstaden en Margaretha van Gelre, dus een kleindochter van Lotharius I van Hochstaden en Machteld van Vianden en een zuster van de laatste graaf Dirk II van Hochstaden?

Zonder meer mag dit niet worden aangenomen, want Goethals noemt geen bronnen en ook van elders kunnen geen bewijzen worden aangevoerd. Er zijn niet meer dan enkele aanwijzingen in die richting, nl.: Helwigis zou in Goethals’ visie een nicht zijn van Otto II van Gelre en Hendrik van Gelre, elect van Luik en dit zou een reden kunnen zijn van de zeer vooraanstaande plaats, die Willem van Horne vanaf 1235 bij Otto II innam. In de oorkonde van 1235, waarin sprake is van een Otto kanunnik te Zutphen is Willem van Horne tweede getuige na Lotharius II van Hochstaden. Als Dirk, graaf van Hochstaden, in 1243 het graafschap Daelhem aan de hertog van Brabant afstaat, verzoekt hij, opdat deze afstand door hem en zijn erfgenamen in acht wordt genomen aan zijn oom Koenraad de Keulse aartsbisschop, en een aantal anderen, waaronder Willem, heer van Altena, het betreffende stuk te zegelen. Van de meesten van de zegelaars kan worden aangetoond, dat zij familie waren van de Hochstadens. Ook de bevestiging hiervan wordt door Willem, heer van Altena getekend, weer met verwanten van het huis Hochstaden. Alleen van Godfried, heer van Perwez en Willem van Grimbergen, diens zwager kan dit niet worden aangetoond.233

-55-

Gerard II van Hochstaden had in 1137 het klooster Hamborn gesticht, en benoemde zijn broer Otto, die met hem te Wickrath woonde, tot voogd en bepaalde dat zijn opvolger op kasteel Wickerode, voogd van Hamborn zou zijn.234 Deze abdij had later connecties met Keyserbosch. Proost Hendrik van Keyserbosch was uit Hamborn afkomstig evenals iets later proost Gerard, die vervolgens abt van Hamborn werd. Een heer Hendrik, priester en kanunnik in Hamborn (1298) en een Godfried, kanunnik aldaar deden schenkingen aan Keyserbosch.235 De Hochstadens hadden bezittingen in de omgeving van Sterkrade en de schenking van Willem en Helwigis in 1256 aan Sterkrade kan dus uit Hochstadens bezit gekomen zijn.236

Goethals beweert ook, dat Helwigis een nicht van koning Richard van Engeland was. Dit moet dan Richard Leeuwenhart zijn. Diens achternicht nl. Agnes, kleindochter van Hendrik de Leeuwen Richards zuster Mathilde van Engeland, was getrouwd met Otto II van Beieren uit het huis Wittelsbach en deze was een neef van Helwigis moeder en dus haar achterneef, als zij de dochter van Lotharius II en Margaretha van Gelre mocht zijn.236 Willem I en Helwigis hadden een dochter Margaretha, die vermoedelijk de oudste was, want zij was getrouwd met de zeer aanzienlijke Albert, heer van Voorne. Een jongere zoon van hen heette Dirk, die genoemd kan zijn naar Dirk, graaf van Hochstaden, maar ook naar oom Dirk III van Altena aan wie heer Willem zoveel te danken had.

Overeenkomstig het testament van Willem I van Horne – Altena volgde zijn oudste zoon Willem in Horne, zijn zoon Dirk in Altena op. Deze Dirk IV van Altena is tussen 1 augustus en 7 november 1272 kinderloos overleden, waarna zijn oudste broer Willem hem opvolgde, zodat deze Willem II, heer van Horne en Altena werd. 237

Algemeen wordt tot nu toe aangenomen, dat deze Willem II tussen 4 februari 1300 en 28 januari 1301 is overleden.238 Er zijn echter enkele gegevens, die hieraan twijfel doen rijzen; want: Gerard, heer van Horne, had in 1302 een oom van vaderszijde (patruus) heer Willem van Horne genaamd, die ruzie met Keyserbosch had gehad over de kerkelijke inkomsten van Nunhem. Deze onenigheid werd op Drievuldigheidsdag 1302 bijgelegd. 239 Tezelf-

-56-

der tijd (17 juni 1302) verklaarden Johannes, abt van Averbode, Dirk, proost van Oudmunster en diens broer Gerard, heer van Home, dat Willem, pastoor van Geertruidenberg, enerzijds en broeder Johannes, pastoor van Nunhem, en het klooster Keyserbosch anderzijds, hun kwesties, die zij onderling hadden over de kerkelijke inkomsten van Nunhem en Geertruidenberg, hadden bij gelegd.240 In 1305 gaf Robert van Goor met toestemming van heer Willem van Home een vierde deel van de tienden van Helden aan Keyserbosch.241 Omdat Willem, het zoontje van Gerard van Home, toen nog een baby of kleuter was, is het vrijwel zeker, dat we in al deze gevallen met de oom van heer Gerard te maken hebben. In het testament van Willem I van Horne en Altena wordt echter geen tweede zoon Willem vermeld.242 Daarentegen wordt Willem, de oudste zoon van Willem II van Horne en Altena, in mei 1277 de legitimus (= wettig Of tot wettige leeftijd gekomen, dus meerderjarig) en senior zoon genoemd. Deze zoon Willem verkoopt dan een rente in Kortessem aan Raso van Houte. Zijn vader, Willem II van Horne is één der getuigen, terwijl zoon Willem zelf zegelt met een zegel, waarop 9 hoorns 3,3,2,1 en het omschrift Will. de Horne PMOGEITI (eerstgeborene). Zoon Willem was dus in 1277 al een volwassen man243

en had een eigen zegel. In 1282 echter in een oorkonde van Reinaid van Gelre, waarin deze de verkoop bekrachtigt van rechten aan de abdij Thom door Willem, heer van Home en diens zoon Willem, zegelt vader Willem zelf, maar voor zoon Willem dienen de zegels van de andere zegelaars, omdat zoon Willem geen eigen zegel heeft.244

Bovenstaande gegevens maken het waarschijnlijk, dat we in 1282 met een andere generatie te doen hebben als in 1277 en dat er dus na Willem II, die vóór 1282 overleed of terugtrad een Willem III (-t tussen 4 febr. 1300 en 28 jan. 1301), een Willem IV (-t tussen 28 jan. en 27 maart 1301) en daarna diens broer Gerard, heer van Home en Altena (1301-1330) is geweest.

Chronologisch is dit, als men aanneemt, dat de eerste vrouw van Willem I jong is overleden en Willem II in de dertiger jaren geboren is, heel goed mogelijk. En deze veronderstelling is, naar alle waarschijnlijkheid, juist, omdat volgens de oorkonde van 1256 betreffende de gift aan Sterkrade, alle kinderen van Willem I in dat jaar volwassen zijn en dat waren er minstens vier nl.
Willem, Dirk, Engelbert en Margaretha.
Willem II was getrouwd met een Agnes, zoals blijkt uit een oorkonde uit

-58-

1271, waarin Willem met toestemming van haar, goederen in Blaarthem aan een Godshuis in Den Bosch verkoopt.245 Zij was het waarschijnlijk ook, die voor 1275 een bunder weiland te Buggenum voor de pitantie van de zusters van Keyserbosch schonk, want al wordt ze dan vrouwe Agnes van Horne genoemd, in 1292 heet het in de herhaling van deze opsomming der middelen
voor de pitantiën uit 1275, dat op de jaardag van vrouwe Agnes, vrouwe van Horne, de zusters 1 mark voor de pitantie ontvangen. 246 Vrouwe Agnes was toen dus niet meer in leven. Er wordt wel verondersteld, dat zij uit het geslacht van Willem van Perwez, halfbroer van hertog Hendrik I van Brabant stamde, omdat Gerard, heer van Horne in de 4de graad met Johanna van Gaasbeek, eveneens uit het Brabantse hertogsgeslacht, verwant was.247 En ook omdat hij later in 1311 de heerlijkheid Perwez kreeg248 en Willem II in 1272 ter vermeerdering van zijn Brabants leen 80 Leuvense ponden kreeg uit inkomsten in Den Bosch, na de dood van Maria, eertijds vrouw van de heer van Perwez, zaliger gedachtenis, Vrouwe van Ninove.249 Wat het laatste betreft, er staat bij, dat Willems verdiensten de hertog er toe noopten en dat de hertog het verleende voor 800 pond terug kon kopen, zodat er van een erfenis geen sprake schijnt te zijn geweest.

De band met het Brabantse hertogshuis kan ook door een ander huwelijk zijn ontstaan. Want in het necrologium van Keyserbosch treffen we ook nog een Maria, vrouwe van Horne aan, die aan’ ons schonk 3 sterlingschellingen’ (bij 24 april). Omdat de giften uit de 2de helft van de 13de eeuw voornamelijk in deze muntsoort werden betaald – daarvóór vooral marken, daarna in natura en vervolgens in tournoysen250) – leefde deze vrouw waarschijnlijk tussen ± 1264 en ± 1301.


Willem (IV?), de oudste broer van Gerard van Horne, was gehuwd met Sophia van Heusden.251 Dit huwelijk bleef kinderloos. Na Willems dood trouwde Sophia met Jan, heer van Saffenberg. Willem II, heer van Horne en Altena volgde zijn vader niet op in diens voorname positie bij Otto II, de graaf van Gelre. Hij komt zelden in Gelderse oorkonden voor, had meer contact met Brabant. Zo werd hij in 1269 door hertog Jan I met een deel van

-59-

Loon op Zand en 1/3 van de tiend van West-Tilburg beleend. In 1271 werd hij borg voor de hertog voor de gevolgen uit een waarborg, die de hertog hem had aangeboden. Omdat dit op dezelfde dag gebeurde, als een regeling over goederen in Blaarthem, zal dit in verband met elkaar hebben gestaan.252 Daarop volgde op 2 febr. 1272 het verlenen van de 80 pond op de inkomsten uit Den Bosch. In 1275 verklaarde Willem II, dat hij met de stad Utrecht verzoend was. Dat wijst er op, dat hij aan de zijde van Floris V en elect Jan van Nassau vocht tegen de Hollandse boeren en Utrechtse steden onder leiding van Gijsbrecht van Amstel.

Na 1282 speelt Willem (III?) een rol in het politieke leven van Holland, vooral in de tegenstelling van de Van Amstels en Herman van Woerden tegen Floris V, waardoor hij en zijn zonen na 1296 verdacht worden van medeplichtigheid aan de moord op Floris V.253 Dit blijkt uit een stuk, waarin hij met zijn zoons Willem, Dirk, Gerard en Engelbert een beroep doet op Jan II, de eerste graaf uit het Henegouwse Huis, om hun onschuld te bewijzen (4 februari 1300).254

BIJLAGEN


Nr. 1. 1230
In nomine domini, Amen. Universis Christi fidelibus hanc paginam inspecturis Wilhelmus, dominus de Horne salutem et notitiam veritatis. Ne res cum devotione geste vacillent cum tempore scripture sunt authoritatibus fulciende. Noverint igitur tam
posteri quam moderni quod ego ob remedium anime mee parentumque meorum,precedentium et subsequentium medietatem patronatus Ecclesie de Bugnem et totum patronatum Ecclesiarum de Halen, de Rogle et de Heldele Abbati et Conventui de Averbodio in elemosinam contuli libera et absolute in perpetuum possidendum. Que donatio, ut firma et stabilis perseveret presentes litteras testimoniales sigilli mei munimine duxi roborandas. Actum et datum anno domini MCCXXX.

In naam van de Heer, Amen. Aan alle gelovigen van Christus, die deze pagina zullen inspecteren, William, heer van Hoorn, groeten en kennis van de waarheid. Laat de dingen niet wankelen van toewijding als ze worden ondersteund door Schriftuurlijke autoriteiten. Dus zij wisten het ook nageslacht dan modern dat voor de genezing van mijn ziel en die van mijn ouders, voorgangers en opvolgers, de helft van het beschermheerschap van de kerk van Bugne en het hele beschermheerschap van de kerken van Halen, Rogle en Heldele aan de abt en het klooster van Averbodio I hebben gratis bijgedragen en absoluut voor eeuwig bezeten. Die schenking, opdat het stevig en stabiel mag blijven, heb ik de huidige getuigenisbrieven aangenomen om te worden gesterkt door de bescherming van mijn zegel. Gedaan en gegeven in het jaar des Heren 1330.

Cartularium Keyserbosch. fol. 95.

Nr. 2 1234/5
Universis Christi fidelibus hanc paginam inspecturis Gerardus de Malberge salutem et notitiam veritatis. Ab humana enim habuntur memoria que nec scripto nec voce testium sunt fulcita. Inde est quod tam modernis quam posteris significamus, quod
nos ad suggestionem domini Arnoldi inclusi apud Bugnem ob remedium animarum nostrarum dilecte nostre uxoris nuper defuncte ac predecessorum nostrorum, dimidiam marcam cum sex denariis coloniensibus quas Theodericus de Ruremunde
dictus de Wesseim et Rogerus de Millenborg nobis solvebant annuatim cum omni iure in quo iidem Th, et R ac ipsorum heredes occasione dicte pecunie nobis et nostris heredibus tenebantur Ecclesie de Keysebossch in eleemosynam dedimus allodialiter
imperpetuum libere et absolute nihil iuris in predictis Th, R. ac ipsorum heredibus nobis ac nostris heredibus reservantes. In cuius rei testimonium ac munimen predicte ecclesie de keysebossch presentes litteras contulimus sigilli nostri caractere roboratas. Actum viro religioso domino Roberto Abbate Averbodio presente. Gerardo de Lewis, Henrico de Sancto Trudone sacerdotibus et fratribus Ecclesie de Averbodio prelibato presentibus et aliis bonis viris. Datum, anno domini MCCo. XXo quarto, mense febryario.

Cartularium Keyserbosch fol. 302.

Nr. 3 1251
Ego, Wilhelmus, dominus de Ondertens, omnibus presentes litteras visuris, notum facio, quod ego de consensu uxoris mee Margarete ob benevolentiam et amorem, quem exhibuerunt mihi semper Prepositus et Conventus de Keyserbos, renunciavi
omni iure, quod mihi competebat vel competere poterat in pratis que hotinghe vulgariter nuncupantur sitis in parochiatu de Buggenhem supra mosam que bone me morie pater meus dominus Petrus de concessu matris mee olim vendiderat Abbati et
Conventui monasterii Averbodiensis, volens, ut predicti Abbas et Conventus predicta possideant pacifice et quiete nec aliquis heredum meorum in eisdem possit sibi ius aliquod in posterum vindicare. Datum aO domini MCC. quinquagesimo primo.

Archief Averbode

Nr. 4 1302
Noverint universi, quod nos Gerardus, dominus de Home profitemur, quod dominus Wilhelmus de home, nos ter patruus, religiosas personas, prepositum, priorissam totumque conventum Ecclesie de Keyserbosch ac fratrem Johannem, Investitum de Nuenhem de omnibus et singulis caussis, querelis, controversiis et queremoniis contra ipsum ab ipsis religiosis, vel a se contra eas motis seu habitis, usque in diem presentem libere quittavit et quittos determinavit et ipsi religiosi eundem dominum Wilhelmum similiter viceversa cessit. Etiam idem Dominus Wilhelmus omni lite et actioni quam vel quas ipse W. contra dictas religiosas occasione Ecclesie seu super Ecclesia de Nunhem predicta presentium testimonio literarum sigilli nostri munimine munitarum. Datum Anno Domini Millesimo tricentesimo secundo in die festi sancte et individue trinitatis.

Cartularium Keyserbosch fol. 282

Nr. 5 Juni 1305
Universis presentes litteras inspecturis Robertus de Goer salutem cum notitia veritatis. Noveritis igitur universi quod ego ob anime mee et animarum parentum meorum et omnium amicorum remedium et salutem, dedi et do in puram elimosinam religiosis personis priorisse et conventui in Keiserboss quartam partem decimarum in Helden iusque nostrum totaliter transferimus in easdem cum consensu domini Wilhelmi de Hoem ab ipsis in perpetuum possidendum, et in premissorum testimonium sigillum nostrum presentibus duximus litteris apponendum. Premissis interfuerunt ad hoc vocati et rogati, viri nobiles Johannes dominus de Kuck, dominus Otto de Malbergh in monasterio supradicto. Datum aO millesimo tricentesimo quinto in Junio.

Cartularium Keyserbosch fol. 98.

oOo

  1. J.DHONDT, Proloog van de Brabantse Geschiedenis, Bijdragen Brabants Heem, Deel III, Bergen op Zoom 1952 p. 6.[]
  2. J.F. NIERMEYER, Het Middennederlands Rivierengebied in de Frankische Tijd, Tijdschrift voor geschiedenis 1953, aflevering 2 p. 154. D.P. BLOK, De Franken, Fibula-reeks 1968 p. 20, 26,28,62.[]
  3. H. v. D. WEERD, L ‘Organisation paroissiale dans la Campine beIge et hollandaise, LeodiumJrg. 1926, p. 48, 52, 55.[]
  4. P.J. BLOK, Geschiedenis van het Nederlandse Volk, Deel I 3e dr. p. 61, H. PIRENNE, Histoirede Belgique I p. 17[]
  5. H. v. D. WEERD, L ‘Organisation paroissiale dans la Campine beIge et hollandaise, Leodium Jrg. 1926, p. 48, 52, 55.[]
  6. CH. PIOT, Cartulaire de l’abbaye de St. Trond, Tome 1, p. 29-32. Hier staat Omisela, Sunna, Machera; in een oorkonde van 1161 HunselIa, Sunna, Machera; in 1252 Gunsela, Sunna, waarbij Gunsela dan Woensel blijkt te zijn, dat ook in de 12de eeuw als Gunsela voorkomt. PIOT, t.a.p. p. 97; H. PIRENNE, Le livre de l’abbé Guillaume de Ryckel, Brussel 1896 p. 73, 123, W. SIMENON, Bezittingen der abdij van Sint- Truiden in Nederland in de 2de helft der 13de eeuw, in: Geschiedkundige Bladen II: 1, 1906 p. 252-261.[]
  7. C. DEBORMAN,Chronique de l’Abbaye de St. Trond, Luik 1877, T 1, p. 68, 80,155.[]
  8. PIOT, t.a.p. I nr. 51.[]
  9. PIOT, t.a.p. I p. 3 en de ms. 51, 57; DE BORMAN,t.a.p. Deel II p. 30.[]
  10. Hierover A.M. FRENKEN, Memoriaal der dorpen en parochies Gerwen, Nuenen en Nederwetten, p. 16-20 (uitgave Provo Genootschap in Noord-Brabant 1948). Zijn opmerking echter op p. 21 noot 59, dat het Huis Horn ± 1155 de heerlijkheid Altena verwierf en dat genoemde Dirk van Altena dus uit het Huis Horn stamde, mist elke grond. Over het geslacht der Heren van Kortessem in de 12de en 13de eeuw, J. DARIS, Notices historiques sur les églises du diocèse de Liège, Xp. 141-145 (1882).[]
  11. FRENKEN, t. a.p. p. 260. Ook hij vermoedt, dat althans Nuenen door een graaf van Duras van
    St. Truiden geroofd is. T.a.p. p. 19 en 20.[]
  12. Zij worden genoemd in nr. 214 van L.PH.CH.VAN DEN BERGH, Oorkonden boek van Holland en Zeeland, I 1867[]
  13. A.C.F. KoçH, Oorkondenboek van Holland en Zeeland, I, Den Haag 1970 nr. 121.[]
  14. Zo is H. HARDENBERG, Toponymische gegevens betreffende het Land van Heusden en Altena,Brabantia 1953 p. 22 (Tijdschrift Provo Gen. van Noord-Brabant 2de jaargang) van mening, dat Altena een van elders geimporteerde naam is.[]
  15. De burcht werd waarschijnlijk in leen gegeven aan Eberhard van Berg. Hij wordt vanaf 1150 in oorkonden genoemd, was getrouwd met Adelheid van Arnsberg en is de stamvader van de graven van Altena. Zie HERMANN FLEBBE, Levold von Northof, Chronik der Grafen von der Mark, Münster – Keulen 1955 p. 22.[]
  16. S. MULLER _ A.C. BOUMAN, Oorkonden boek van het Sticht Utrecht tot 1301, Deel I, Utrecht 1920 p. 350.[]
  17. l. LINSSEN, Het ontstaan van het ambt Montfort, Publications de la Société historique et archéologique dans Ie Limbourg, lrg. 1952-1953 p. 45.[]
  18. Manuscript nr. 1646 (van P.e. Boekenberg) Universiteitsbibliotheek te Utrecht. Het origineel in het archief van de abdij Averbode. Behalve, hetgeen hij in 1227 aan Averbode schonk, bezat de heer van Altena te Roosteren ook nog een allodium met een molen, dat hij in 1241 aan zijn klooster St. Elisabethsdal schonk. ALPH. DELESCLUSE ET DD. BROUWERS, Catalogue des
    Actes de Henri de Gueldre, (Bibliothèque de la Faculté de Philosophie et Lettres de l’Université de Liège Fase. V Supplément III p. 431 – 442). Roustert = Roosteren (zie ook noot 72[]
  19. Oorkonde van 21 mei 1294, Rijksarchief Limburg, Fonds St. Servaas.[]
  20. A. MIRAEUS, Notitia Ecclesiarum Belgii, Antwerpen 1630 p. 113.[]
  21. E. DE MARNEFFE, Cartulaire d’Afflighem nrs. 230, 279, 341 (In Analectes ecclésiastiques pour l’histoire de la Belgique lIe section 1-7 Louvain 1900); L.A.J.W. SLOET, Oorkondenboek der graafschappen Gelre en Zutfen tot 1288,1 nr. 632, 734; M.J. WOLTERS, Codex Diplomaticus Lossensis, Gand 1849 nr. 244; C. SERRURE, Cartulaire de St. Bavon, nr. 94, 191; Rijksarchief te Brussel, Kapittel Kathedraal van Doornik, Cartularium C, folio 202,203.[]
  22. Z K. HEERINGA E.A., Corpus Sigillorum Neerlandicorum. nr. 652. (Uitg. Kon. Ned. Ak. v. Wet., ‘s-Gravenhage 1937-1940).[]
  23. W,A. VAN SPAEN, Oordeelkundige Inleiding tot de historie van Gelderland, I 1801- 1805 p.[]
  24. MULLER _ BOUMAN, t.a.p. p. 349.[]
  25. S. MULLER, Oudste Cartularium van het Sticht Utrecht, 1892 p. 39[]
  26. J.B. VAN LOON,Altena, in Mededelingen van de Vereniging van Naamkunde, Leuven Jrg. 40 1-2 p. 102.[]
  27. T. KLAVERSMA, De Heren van Cranendonk en Eindhoven, 1969 p. 77. In dezelfde richting wijst nr. 381 VAN DEN BERGH, Okbk I, waarin van Dirk, heer in Altena wordt gesproken.[]
  28. S.J. v. D. VELDE GEZ. HONSELAER, Oudheden en gestichten van de bisschoppelijke stad en Meyerij van ‘s-Hertogenbosch, Leiden 1749 p. 489. De monniken van Postel gebruikten dit stichtingsverhaal in 1715 als argument tegen de Staten-Generaal, toen dezen met de keizer onderhandelden over de grenzen en het Barrière-tractaat, aldus de schrijver.[]
  29. TH. IGNATIUS WELVAARTS, Geschiedenis der Abdij Postel, p. 412[]
  30. J. BARBIER, Nécrologe de I’Abbaye de Floreffe de I’Ordre Prémontré au diocèse de Namur,
    Analectes ecclésiastiques pour l’histoire de la Belgique XIII. Daarin wordt de vrouw van Ferrand, graaf van Vlaanderen, Catharina in plaats van Johanna genoemd. Fastradus van Uitwijk heet 1\4 in plaats van 1/3 van Reusel, zoals de oorkonde vermeldt, geschonken te hebben. Belangrijke weldoeners als Dirk lIl, heer van Altena, Dirk van Goor, Peregrinus Lodderken
    komen niet in het necrologium voor.[]
  31. KLAVERSMA, t.a.p. p. 77.[]
  32. WELVAARTS, t.a.p. p. 149-152.[]
  33. In 1223 en 1224 te Mierde bij Tilburg en in 1232 te Reusel (Archief abdij Postel).[]
  34. KOCH, t.a.p., nr. 121.[]
  35. MULLER _ BouMAN, t.a.p. p. 351, 356, 372,423. KOCH, t.a.p. de nrs. 121, 124, 160, 165.[]
  36. J. LINSSEN, Een verkenning van de Heren van Mereheym, in ‘Publications’, Jrg. 1954-1955 p. 181.[]
  37. M. DICKS.Die Abtei Kamp am Niederrhein, 1913 p. 110 noot 22[]
  38. VAN DEN BERGH. t.a.p. I, nrs. 381,443. M.K.J. SMEETS – W.E.S.L.KEYSER – SCHUURMAN. Inventaris van het archief van de Munsterabdij te Roermond in het Rijksarchief in Limburg, Maastricht 1974 nr. 31.[]
  39. VAN DEN BERGH. t.a.p. I, de nrs. 182, 183, 195, 209, 214, 228.[]
  40. EOG.OE MARNEFFE. Carlae Rameienses, Bijdragen tot de Geschiedenis van het Aloude Hertogdom Brabant, Jrg. 1905, p. 378.[]
  41. J. LINSSEN. I.a.p. Jrg. 1954 – 1955 p. 169. Hij geeft aan Albert van Cuyk een Adelheid vanVoorne tot vrouw, evenwel zonder documentatie. De ook door hem opgemerkte gelijkheid van namen en het bezit van goederen in de heerlijkheid Meerheim, doen een huwelijk van Albert van Cuyk met een dochter van Rutger van Meerheim vermoeden. Vergelijk SMEETS – KEY. SER – SCHUURMAN t.a.p. de nrs. 42 en 50. Hoewel het absolute bewijs niet geleverd is, dat deze Dirk niet de tweede, maar de derde Dirk van AItena was, zullen we hem in het vervolg gemakshalve Dirk III noemen.[]
  42. Collectie van Spaen bewaard bij de ‘Hoge Raad van Adel’ ‘s-Gravenhage inventarisnr. 182,Tomus I, fol. 24 en in de genealogie van het geslacht Altena. Vriendelijke mededeling van Mr. O. Schutte, Secretaris van de Hoge Raad van Adel. Boudewijns zoon Dirk III heet in Van
    Spaens aantekeningen: Diederik van AItena, Heer van AItena, Brusten (Brusthem), Waelwijck, Weerden, Muyden, Hedel, Barl, Meeuwen, Drunen etc. Met uitzondering van Muyden en Barl, waarover geen gegevens bekend zijn, had heer Dirk inderdaad in alle genoemde plaatsen bezit of rechten.[]
  43. Zie noot 9.[]
  44. E.H. PIOT, t.a.p. I nr. 93[]
  45. G.KURTH, Chartes de l’abbaye de St. Hubert, p. 170, 171. In een oorkonde van Gerard, graaf van Loon, waarin hij in 1194 een gift schenkt aan dit klooster staan na zijn vrouw Aleidis en zijn zoon Lodewijk, Guda, soror nostra de Grymberghe, Ysmena, soror nostra, quandoque Lotharingiae ducissa.[]
  46. Archief abdij Averbode .[]
  47. Walter Berthout jr. was dus een neef van Lodewijk II van Loon en het is daarom niet verwonderlijk, dat hij als borg en onderhandelaar voor hem optrad in Engeland. Zie KOCH, t.a.p. de nrs. 292, 366 .[]
  48. KOCH, t.a.p. nrs. 241, 243, 248 .[]
  49. SLOET, t.a.p. nr. 387.[]
  50. Zie noot 12. Hieraan kan worden toegevoegd, dat Boudewijn door zijn voortijdig overlijden in 1203, niet aan de Hollandse successie-oorlog heeft deelgenomen, terwijl mannen alsHugo van Voorne en familie, die volgens Melis Stoke in zijn Rijmkroniek (uitg. W.G. Brill in Werken Hist. Genootschap Nieuwe Reeks dl. XL (1885) p. 155) uit Holland verdreven werden
    en V olpert en Floris van der Lede, wier slot Asperen verwoest werd, grote schade leden. (DE GEER VAN JUTPHAAS, Annales Egmundani, Utrecht 1863 p. 96).[]
  51. Zie noot 9 en 44.[]
  52. Archief Averbode. In 1247 schonk Willem, heer van Altena en Horn, met toestemming van
    zijn vrouw Heilwigis een gift aan Keyserbosch voor het anniversarium van zijn oom Dirk van Altena. Deze had het bedrag er van, vroeger uit de inkomsten van zijn patrimonium te ‘Curterten’ verschaft.[]
  53. VAN DEN BERGH, t.a.p. I nr. 443.[]
  54. KOCH, t.a.p. nrs. 243, 244, Nr. 248 waarin Boudewijn van Altena nog getuige is, gaat dan
    ook chronologisch vooraf aan nr. 244 en zal van vóór 24 sept. 1200 zijn, zoals Koch als mogelijkheid oppert.[]
  55. KOCH, t.a.p. nr. 244.[]
  56. KOCH, t.a.p. nrs. 259, 261.[]
  57. MELIS STOKE, Rijmkroniek (zie noot 50) p. 129 en DE GEER VAN JUTPHAAS. (t.a.p. noot 50) p. 85 V.V.[]
  58. VAN DEN BERGH. t.a.p. I nr. 214.[]
  59. DE GEER VAN JUTPHAAS. t.a.p. p. 86 – 95.[]
  60. WOLTERS. Codex Diplomaticus Lossensis nr. 142[]
  61. Een Walter, broer van heer Dirk in 1212 èn een Walter van Altena in 1230 bijna aan het einde van twee getuigenlijsten geplaatst (v. D. BERGH t.a.p. I nrs. 228, 322, 328) èn een W., broer van Dirk, heer van Altena, eveneens bijna aan het eind van een getuigenlijst en eveneens in 1230, (JAMES DE FREMERY. Supplement van het Oorkonden boek van Holland en Zeeland, 1949, Den Haag nr. 64) steeds in oorkonden het gebied Altena betreffend, lijken dezelfde persoon te zijn. Vermoedelijk was hij een bastaardbroer van heer Dirk. Daarop wijst zijn plaats in de getuigenlijst en het feit, dat hij blijkbaar geen recht op de erfenis van zijn broer had. Boudewijn van Altena had een dochter Aleida, die geen erfdochter was (zie noot 39). Dirk III bezat goederen te Haasdonk en gaf die als huwelijksgift aan zijn zuster Sophia. Deze goederen waren vrijwel zeker afkomstig van Boudewijn van Altena, want Nicolaas van Haasdonk was. Boudewijns getuige in 1198 (zie noot 68). Allemaal aanwijzingen, dat Dirk III van Altena geen Horne was, zoals zo vaak is beweerd, maar een zoon van Boudewijn van Altena[]
  62. C. SERRURE. Cartulaire de St. Bavon, nr. 94, alwaar: ‘duas marcas annuatim ab antecessoribus relictas’ .[]
  63. E. DE MARNEFFE, t.a.p. de nrs. 229 en 230.[]
  64. M.J. WOLTERS, Notice historique sur l’abbaye d’A verboden, Gand 1849 p. 99.[]
  65. Archief Averbode sectie I charter 69. Deze oorkonde door Van Spaen ontleend aan Gelenius Farragines T XXX is blijkens zijn manuscript in zijn Collectie bij de Hoge Raad van Adel onder nr. 116, na aarzeling tussen 1212, 1352 en 1152, ten onrechte op 1152 gedateerd en daardoor schrijft hij in zijn ‘Oordeelkundige Inleiding’ III p. 211 de gift aan Dirk I toe. De hoeve werd vermoedelijk geschonken door Dirk van Hilvarenbeek. Diens zoon Ivels protesteerde tijdens het abbatiaat van Steppo (1166 – 1189) op een rechtszitting te Woensel tevergeefs tegen de schenking (Areh. Averbode sectie I eh. 56).[]
  66. DE MARNEFFE, t.a.p. p. 95 noot 1 en nrs. 279, 285, 286.[]
  67. VAN DEN BERGH. t.a.p. I nr. 272.[]
  68. Archief Postel.[][]
  69. SLOET. t.a.p. nr. 469b’,.[]
  70. Arch. Averbode sectie I charters 101, 103. Dat het V4 deel was, staat in een stuk van juni1233, waarin tevens vermeld wordt, dat de ware patronen van de kerken van Kozen en Brusthem, de graaf van Loon en Dirk, heer van Altena zijn en dat de laatste ook de hele tiende van Mierde en een deel van de tiende van Rosusteren = Roosteren schonk.[]
  71. Archief Averbode. L. BARON DE CRASSIER. Le Comté de Hornes, in Publications Jrg. 1929 p.439 maakt er 1124 van en noemt onze Dirk lIl: graaf! van Altena en Nieuwenheim![]
  72. FRENKEN. t.a.p. p. 21, 260.[]
  73. DE MARNEFFE, t.a.p. nrs. 340, 341, 342.[]
  74. Archief Averbode.[][][][][]
  75. L. DE CRASSIER, Histoire de la Noble Abbaye Cistercienne de St. Agathe à Hocht, in Publications Jrg. 1926 p. 206/7.[]
  76. DE FREMERY, t.a.p. nr. 64 Oom Arnold wordt ‘avunculus meus’ genoemd. Vermoedelijk was hij Arnold Wisschaert (Wiscardus), die in 1212, 1220, 1223 en 1230 in oorkonden van Dirk van Altena voorkomt, (VAN DEN BERGH, I nrs. 228, 272, 328; SLOET, nr. 469bl’), daarna nietmeer. In 1232 moest heer Wiquardus leenhulde doen aan de Brabantse hertog, omdat Dirk van Altena Waalwijk en Drunen aan de hertog afstond.[]
  77. Archief Averbode. Wolters Notice d’ A verboden p. 105, 106.[]
  78. Jos COENEN, Limburgsche Oorkonden II, de nrs. 1065, 1066, 1106.[]
  79. SERRURE, t.a.p. nr. 191 Stee(n)lant lag bij Assenede in Oost-Vlaanderen en is in de 15de eeuw verdronken.[]
  80. Cart. C. Kathedraal Kapittel Doornik Rijksarchief Brussel f. 203.[]
  81. EDG. DE MARNEFFE, t.a.p. (in noot 41) Jrg. 1905 p. 225, 378.[]
  82. COENEN t.a.p. 11 nr. 1120.[]
  83. ALB. WOLTERS. Necrologium van het klooster St. Elisabethsdal, in het voormalige graafschap Horne in ‘Publications’, Jrg. 1880, p. 45. Hij meent, dat Dirk van Horne, heer van AItena (1264 – 1272), achterneef van Dirk III van Altena, de stichter is. DE CRASSIER schrijft de stichting toe aan een neef van Dirk III (Comté de Hornes-Cour féodale et nouvelles seigneurs Publications’ Jrg. 1929 p. 324).[]
  84. ALPHONSE DELECLUSE ET DD. BROUWERS. Catalogue des Actes de Henri de Gueldre (in het tijdschrift, vermeld in noot 17) p. 431 – 442.[]
  85. ALB. WOLTERS. t.a.p. p. 5, 6 en Manuscript (P.C. Bockenberg) nr. 1646 Univ. Bibl. te Utrecht p. 164.[]
  86. A. MIRAUES. Opera Diplomatica IV, p. 549, waar Dirk, heer van Altena staat. Alb. Wolters t.a.p. p. 5 heeft ten onrechte geciteerd Dirk van Horne, heer van Altena, waarschijnlijk doordat hij, èn door het stichtingsverhaal èn door het jaargetijdenboek, waarin Dirk van Horne, heer van Altena, de stichter van dit klooster wordt genoemd op een dwaalspoor is gebracht. In het origineel staat echter: Theodericus, dominus de Altena (Rijksarchief Maastricht Aanwinsten 1953). Bovendien: De door Wolters bedoelde Dirk van Horne – Altena, stierf tussen 1 augustus en 7 november 1272 (VAN DEN BERGH. t.a.p. II nrs. 238 en 244). Dirk III van Altena overleed tussen 22 juli 1241 en juni 1242 (noot 87. VAN DEN BERGH t.a.p., I nr. 386). Het jaargetijde van de stichter van St. Elisabethsdal valt op ± 10 maart (A. WOLTERS. t.a.p. p. 26). Het jaargetijde van Dirk III valt in het anniversarium van Averbode op 11 maart (Monasticon Beige IV – lIl, p. 635 noot 10), in dat van Keyserbosch op 10 maart (Archief Averbode).
    Conclusie: Dirk III, heer van Altena, stichter van St. Elisabethsdal, stierf naar alle waarschijnlijkheid op 10 of 11 maart 1242.[]
  87. TH.J. LACOMBLET, Urkundenfür die Geschichte des Niederrheins II nr. 78 en een oorkonde uit 1251 in het Archief van Averbode, waarin Willem van Onderthens deze verkoop bevestigt[]
  88. Het is moeilijk te beoordelen, wat er van de rest van het verhaal waar is. Inderdaad heette St. Elisabethsdal ook Wreholt (Vureholt? = dennebos), zoals uit een oorkonde van 1278 (Rijksarchief Limburg, Collectie St. Elisabethsdal) blijkt en was Willem van Onderthens, van wie heer Dirk het gebied kocht, miles (= ridder, krijgsman) zoals een oorkonde uit 1270 (archief Averbode) aantoont. In geen van de schenkingsoorkonden treft men echter een uiting van dank aan de broeders van Vallis Caulium aan. Anderzijds is het vreemd, dat heer Dirk, die vrijwel zijn leven lang de Norbertijnen begunstigde, een klooster van een andere orde stichtte.[]
  89. Melis Stoke, Rijmkroniek p. 128 v. v. die ‘Outena’, Annales Egmundani die ‘Holtena’ schrijven p. 85 – 96.[]
  90. KOCH, t.a.p. nrs. 267, 268.[]
  91. Nomina scribere supersedimus – zo schrijft hij p. 85 – 86.[]
  92. VAN DEN BERGH, t.a.p. I nr. 209.[]
  93. KOCH, t.a.p. nr. 284[]
  94. KNIPPING, t.a.p. Dl III lste helft nr. 56, 64. Oorkonde van het Klooster Val Saint-Lambert(1209) in het Staatsarchief te Luik.[]
  95. VAN DEN BERGH, t.a.p. I nr. 228[]
  96. KNIPPING, t.a.p. Dl III lste helft p. 20, 21.[]
  97. GEORGES SMETS, Henri I, Duc de Brabant 1190 – 1235, Brussel 1908, p. 132, 138. Jos DARIS, Histoire des Comtes de Looz I, Luik 1864 p. 447.[]
  98. DE GEER VAN JUTPHAAS, t.a.p. p. 96, J. AGENAAR, Vaderlandsche Historie, 2de deel Amsterdam 1790, p. 320.[]
  99. KOCH. t.a.p. nr. 334.[]
  100. SMETS. t.a.p. p. 139.[]
  101. DARIS. t.a.p. p. 450.[]
  102. Dit ligt meer voor de hand dan geloven in een schrijffout Haltena = Haarlem zoals K.N.
    KORTEWEG. Het stadsrecht van Geertruidenberg, in ‘ ‘Verslagen en Mededelingen der Vereniging tot Uitgaa/van Oud-Vaderlands Recht X, eerste aflevering (1946) p. 16 doet, omdat tussen Haltena en Haarlem nogal klankverschil is; omdat Haltena toen heel normaal was voor Altena; omdat – misschien vormt Willem van Teilingen, die laatste edelman – getuige is een
    uitzondering – alle getuigen uit het Hollandse rivierengebied komen of via de abdij Thorn iets met Geertruidenberg te maken hebben (zie F.A. BREKELMANS. De Belgische Enclaves in Nederland, Tilburg 1965 p. 25, 28). Ook de veronderstelling van Korteweg, dat de getuigen afstand doen van hun eigenlieden in Geertruidenberg (t.a.p. p. 45), pleit voor een Boudewijn
    van het naburige Altena.[]
  103. De abdij Berne was pro-Loons. In 1203 was abt Everard II bij de besprekingen, inzake het huwelijk van Ada van Holland met graaf Lodewijk, aanwezig. Hij moest in 1204 of 1205 onder druk aftreden. Zijn opvolger, abt Hendrik verklaarde in 1207, dat Lodewijk en Ada wettiggetrouwd waren. In 1213 afgezet, werd hij na de dood van zijn opvolger en van graaf Willem van Holland in 1222, hoewel ernstig ziek, met algemene stemmen herkozen. 24 december 1216 eiste paus Honorius III bestraffing van de aanranders van het bezit van Berne. In diezelfde tijd was over graaf Willem van Holland en de zijnen de pauselijke ban uitgesproken (KOCH. t.a.p. nr. 288 en GEREON WIJNHOVEN. in ‘Berne’, uitgave van de abdij Berne te Heeswijk Jrg. 1964 p. 130, 166, 168, 169).[]
  104. DE MARNEFFE. t.a.p. nr. 279 en KOCH t.a.p. nr. 366.[]
  105. DE MARNEFFE. t.a.p. nr. 285.[]
  106. COENEN. t.a.p. I nrs. 937, 948.[]
  107. KOCH. t.a.p. nr. 405.[]
  108. K. HEERINGA. Oorkondenboek van het Sticht tot 1301, de nrs. 673, 707.[]
  109. VAN DEN BERGH. t.a.p. I nr. 298.[]
  110. 3 Idem nr. 322 en 328. De datering van nr. 328 moet zijn 1230, omdat het blijkens de inhoud voorafgaat aan nr. 322.[]
  111. Aanvulling op A. VERKOOREN, Inventaire des Chartes et Cartulaires des Duchés de Brabant et de Limbourg, in het Rijksarchief te Den Bosch p. 67[]
  112. SMETS, t.a.p. p. 201,205,209.[]
  113. Rijksarchief Brussel Rekenkamer 1 folio 100 recto[]
  114. H. VERLOREN VAN THEMAAT, Geschiedenis der Vicariën in de provincie Utrecht, Bijdragen en Mededel. Hist. Genootschap Deel IV 1881 p. 109, 111.[][]
  115. KORTEWEG, t.a.p., p. 26, 68.[]
  116. VAN DEN BERGH t.a.p. I nr. 443.[]
  117. Zie noot 65. In het origineel in archief Averbode staat duidelijk Maria.[]
  118. ALB. WOLTERS, t.a.p., Publications XVII (Jrg. 1880) p. 5.[]
  119. Zie noot 72. Het woord dotalicium dat hier gebruikt wordt kan echter behalve bruidsschat gift van de familie van de bruid aan de bruidegom – ook morgengave – gift van de bruidegom aan de bruid – betekenen zoals in oorkonde nr. 405 Koch. t.a.p. en dan bewijst Imaina’s bezit in Brusthem niets inzake haar afkomst.[]
  120. Zie noot 66 en 67.[]
  121. In 1224 noemt Imaina heer Dirk haar geliefde man (dilectus maritus) en in 1230 schenkt Dirk van Altena wel iets aan Berne voor de zielerust van vader, moeder en Imaina, niet voor die van de eerste vrouw Maria (noot 72,79).[]
  122. COENEN, t.a.p. I nr. 591; DOM V., BERLlÈRE. ALB., D’HAENENS, MILO KOYEN, PAULETTE PIEYNSRIGO, NORB. G. WEYNS, Monasticon Beige IV-lIl p. 631 noot 2.[]
  123. KOCH, t.a.p. nr. 405. Er moet dan wel verondersteld worden, dat Dirk van Altena al in 1220 met Imaina getrouwd was, hetgeen overigens zonder meer mogelijk is.[]
  124. DE MARNEFFE, t.a.p. nrs. 279, 340, 494[]
  125. F. V. GOETHALS, Histoire Généalogique de la Maison de Hornes, 1848 p. 46. De Schellaerts
    worden pas rond 1400 van betekenis. vgl. CRASSIER in Comté de Hornes enz. in Publications 1929 p. 344-345, 403, 498.[]
  126. Dit blijkt uit 2 oorkonden in het Rijksarchief te Maastricht. Zie SMEETSKEYSER-SCHUURMAN, t.a.p. regesten 29 en 31, waaruit tevens blijkt, dat zij in 1229 15 bunderland te Hedel ( = Heel) aan die abdij verkocht.[]
  127. WOLTERS, Codex Dipl. Loss, Gent 1849 nr. 176.[]
  128. De verkoop van het land te Heel, alleen met toestemming van haar man wijst er op, dat Aleida, geen, of althans geen volwassen kinderen had. Heer Hendrik daarentegen had vóór 1230 een volwassen zoon Rigaldus Jos RUWET. Cartulaire de I’abbaye Cistercienne, du ValDieu, Brussel 1955 nr. 36bi’) en in 1235 waren drie zoons van hem Rigaldus, Rigaldus, Ameliusridders een vierde zoon Otto, deken van St. Paul te Luik. (EUGÈNE BACHA, Chartes de ValDieu, in Compte Rendu de la Commission Royale d’Histoire 5e serie 1894 p. 133-135).[]
  129. VAN DEN BERGH, t.a.p. I nrs. 182, 183. DE MARNEFFE, t.a.p. nr. 279.[]
  130. Er is ook verondersteld, dat Margaretha een dochter van Oda was, of een zuster van Walter van Aa.[]
  131. C.B. DE RIDDER, Documents extrails du Cartulaire de Grimberghen, Analectes ecclésiastiques Dl. 11 p. 24.[]
  132. AUBERTUS MIRAEUS, NotWa ecclesiarum Belgii, p. 573, 574; de MARNEFFE t.a.p. nrs. 399,
    410,447,448,490,493,503. A. WAUTERS, Histoire des environs de Bruxelles Dl. II (1850-1857) p. 91,199 v.v[]
  133. A. DELESCLUSE EN Do. BROUWERS t.a.p. nr. 119.[]
  134. VAN DEN BERGH t.a.p. I nr. 443. Nog in 1247 leefde de broer van Walter van Aa. Deze Arnold komt vóór de dood van Walter, steeds met hem in oorkonden, waarin familieschenkingen, voor, zodat vermoed wordt, dat Arnold en Walter de erfenis van hun ouders ongedeeld bezaten. Hij en niet Arnold van Stein zou de aangewezen man voor de voogdij geweest zijn,
    als het om de erfenis van Walter ging. Bovendien: volgens alle beschikbare gegevens had Walter van Aa twee zusters; Mathilde, vrouw van Dirk van Walcourt, en Clementia, non in het klooster Ter Kameren. Van een Margaretha geen spoor. Ook niet in een oorkonde uit 1231, waarin moeder Clementia met haar kinderen Walter, Arnold en Mathilde-Clementia was
    toen al non – een schenking doet aan Afflighem.
    Tenslotte: Het gaat om goederen in Buggenhout, waar de Grimbergens oorspronkelijk alle rechten hadden en te Merchtem – waar ook veel Grimbergse goederen lagen, zoals uit de stukken genoemd in noot 138 blijkt, – als Arnold van Steyn voor zijn pupil Leonius van Grimbergen optreedt. In de oorkonde van 1241 zijn Willem van Grimbergen en Siger Hobosch, leenman der Grimbergens te Merchtem de enige getuigen. In die tijd leefde Willem van Grimbergen, heer van Assche, een neef van Arnold en Oda van Grimbergen (A. DE VLAMINCK, Cartulaire de la Ville de Termonde, nrs. 168,277). Mogelijk heeft Arnold van Grimbergen bij testament neef Leonius erfgenaam gemaakt en de man van zijn zus Margaretha als voogd aangewezen. (Oorkonden van DE MARNEFFE uit noot 137; ANNE VAN DER REST, La Noblesse en Brabant du XI au XIII Siècle, Brabantica V Première Partie, Bundel werken over familiegeschiedenis, geslacht en wapenkunde voor de provincie Brabant Genealogicum belgicum, Bruxelles 1960 p. 30-39.[]
  135. C.B. DE RIDDER. t.a.p., p. 39[]
  136. DE MARNEFFE, t.a.p. nr. 272.[]
  137. MIRAEUS, Notitia ecclesiarum Belgii p. 568[][]
  138. SLOET, t.a.p. nr. 754.[]
  139. J. HABETS, De archieven van het kapittel der Hoogade/lijke Rijksabdij Thorn!, p. 8 nr. 5 en het kaartje achterin.[]
  140. SLOET, t.a.p. nrs. 400, 401.[]
  141. HABETS, t.a.p. passim. LACOMBLET. t.a.p. II nr. 813. In Maasgouw 1970, kolom 164, 165 meent Hardenberg ten onrechte, dat in De Heren van Cranendonk etc., (zie noot 27) p. 10 verwantschap wordt gelegd tussen de graven van Berg en Mark en de heren van Horn. Tevens gaat hij van de veronderstelling uit, dat de kastelein in de Thornse oorkonde van 1102 een Engelbert van Buggenum was en verbindt daaraan familieverwantschap met de Hornes. Dit voornamelijk, omdat er in 1104 een Walter van Buckenheim in een Keulse oorkonde voorkomt, in 1118 een Engelbert van Bugenheim als eerste getuige bij de fundatie van het Wassenbergse kapittel, in 1139 een Engelbertus de Bukenheim weer in een oorkonde van een Keulse aartsbisschop. Buggenum wordt echter in de oorkonden van Keyserbosch van 1230-1550 steeds als Bugnem, Bugnehem, Buggenhem geschreven, zodat het de vraag is, of Walter en Engelbert van Bu(c)kenheim wel iets met Buggenum te maken hadden en helemáál, of zij kastelein Engelbert en zijn broer Walter waren. De twijfel wordt nog vergroot, doordat er in 1279 bij Krefeld een Bucheijm lag (DICKS, t.a.p. p. 197 noot 52) en er in 1420 sprake is van Van Buckenheims alias Boechheijms uit Keulen o.a. Peter van Buckenheim, kanunnik van St. Severinus (B. Hilliger, Die Urbare von St. Pantaleon, Bonn 1902 p. 306-314[]
  142. PETER WEILER. Urkundenbuch des Stiftes Xanten, Bonn 1935 nr. 15.[][]
  143. R.R. POST, De Geschiedenis van de Utrechtse Bisschopsverkiezingen, Utrecht 1933 p. 22- 26.[]
  144. Uitgave PIJNACKER HORDIJK, 1888 Utrecht p. 4.[]
  145. P. DOPPLER, Charters van St. Servaas, in Publications Jrg. 1930 p. 242, 245.[]
  146. KOCH, t.a.p. nr. 144.[]
  147. Volgens H. APPELT, Monumenta Germaniae Historica Friderici I (1152-1158) 1975 zouden de Horninga’s de Zuidduitse edelen van Herrlingen zijn en geen Van Brunshorns uit de buurt van Koblenz. (Vriendelijke mededeling van Dr. Schmitz, Hauptstaatsarchiv, Düsseldorf), hoewel er blijkens WALTER MÖLLER, Stammtafèln westdeutscher Adelgeslechter im Mittelalter, Neue Folge S. 74 van 1140-1157 een Ulrich en van 1154-1159 een Hendrik van Brunshorn in de oorkonden voorkomen. (Vr. mededeling van de heer Arnold Berg te Rendsburg.[]
  148. J.A.K. HAAS, Chronologische lijst van charters in het Rijksarchief van Limburg, nrs. 15 en 26. De oorzaak van deze misvatting ligt vermoedelijk in de 17de eeuwse vervalsing gesteld op naam van Nicolaas Hoogland (Altaterra), die abt te Middelburg zou zijn geweest. Daarin is sprake van scheidsrechter Herman van Horn, proost van St. Gereon tussen hertog Walram van Limburg en graaf Amold van Loon in 1131. De vervalsing is door M.J. Wolters in Notice d’ Averboden overgenomen, aldaar p. 9, 130. Over de vervalsing zie Monasticon-Belge IV -/II, p. 623.(E. SCHOOLMEESTERS in Leodium 1904 p. 142 verwijst naar bewijsplaatsen die helemaal niet aantonen, dat Herman een Horne was.[]
  149. 6 COENEN. t.a.p. I nr. 512.[]
  150. M.S.P. ERNST, Histoire de Limbourg, VI p. 152-154[]
  151. Deze heerlijkheid, heette ook Horn of Heume. COENEN, t.a.p. I opmerking bij nr. 512; EUG. DE SEIJN, Geschied- en Aardrijkskundig Woordenboek der Belgische Gemeenten, Tumhout z.j. 2e dr. Dl. 2 p. 1393.[]
  152. B.HILLIGER, Die Urbare von St. Pantaleon, Bonn 1904 p. VII, XXXV, 16.[]
  153. SLOET, t.a.p. nr. 378. In deze oorkonde van 1191 wordt gesproken van de twee broers van Hornen, hetgeen het waarschijnlijk maakt, dat de Willem van 1189 en de Engelbert van 1196 en 1203 broers waren (Zie DICKS, t.a.p. p. 110 en SLOET, t.a.p. de nrs. 387 en 401).[]
  154. ERNST, t.a.p. VI p. 161, 173.[]
  155. Aldus WERNER SCHOPPMAN (in vertaling): La formation et Ie développement territoria! du
    duché de Limbourg etc., in Bulletin de la Société Vervétoise d’archéol. et d’histoire 51 1964 p, 84[]
  156. J. LINSSEN, Een verkenning van de Heren van Mereheym, Publications 1954-1955, p. 161 v.v. Opsomming op p. 182[]
  157. KOCH, t.a.p. p. 223; zowel de zeer kritische Oppermann als Koch achten de getuigenlijst echt.[]
  158. KOCH, t.a.p. p. 240, 241, waar de oorkonde met Conradus van Meerheim als ‘vermoedelijk echt’ wordt aangeduid.[]
  159. KOCH, t.a.p. pag. 344 (nr. 190); VAN DEN BERGH I nr. 228.[]
  160. LINSSEN, Publications 1954-1955 p. 182 en 185.[]
  161. P.C. BOEREN, De Oorsprong van Limburg en Ge!re, 1938 Maastricht-Vroenhoven p. 97, 98 en noot 273.[]
  162. SEVERIN CORSTEN. Gerhard von Wassenberg und Horn 1180-1125, in Publications Jrg. 1967-1968 p. 50, 51.[]
  163. CORSTEN. t.a.p. p. 44 noot 17.[]
  164. KOCH. t.a.p. nr. 190.[]
  165. DICKS. t.a.p. p. 110 noot 22.[]
  166. CORSTEN. t.a.p. p. 42, 43. het betreft de oorkonde van 27 juli 1180 van de Keulse aartsbisschop Philips van Heinsberg (LACOMBLET. t.a.p. I nr. 474).[]
  167. Zie KOCH. nrs. 235, 239, 258, waar in nr. 239 de broers Hugo en Bartholomeus van Voorne gescheiden staan en R. Knipping t.a.p. II in de nrs. 1321, 1335, 1339, 1359, 1361, waar de broers Dirk van Hochstaden en Qtto van Wickerode soms bij elkaar, soms van elkaar gescheiden staan door enkele andere namen.[]
  168. KNIPPING. t.a.p. 11 nr. 1051.[]
  169. KNIPPING. t.a.p. 11 de nrs. 858, 895, 896, 900. In het door Corsten aangehaalde nr. 902 komt Hendrik II van Limburg niet voor.[]
  170. Bij de Winemarus et (Gisilbertus) frater eius de Wasenberg, verzwijgt Corsten (t.a.p. p. 42) dat ze in de getuigenlijst vlak na hertog Hendrik II en zijn broer Gerard en vóór Walter, graafvan Kessel staan, zodat eerder gedacht moet worden aan vrije, hoge edelen dan aan ministerialen. Naar de mening van Corsten inzake de plaatsing in de getuigenlijsten kunnen zij zelfs niets anders dan hoge edelen zijn. (CORSTEN. t.a.p. p. 55 bij noot 87 en 88 en Selfkantheimat, Monatliche Beilage der Geilenkirchener u. Heinsberger Volkszeitung. 1956 nr. 6-7 p. 42, waar hij opmerkt: ‘die Zeugen (in een oorkonde) halten eine ausgetüftete Reihenfolge ein.
    Man kann aus ihr Rang und Würden der einzelnen Zeugen erschlieszen’. Stamden de broers misschien uit het Gelderse gravengeslacht?[]
  171. KNIPPING.2 t.a.p. nr. 1148, 1449.[]
  172. ERNST, t.a.p. VI nr. LXVII.[]
  173. CORSTEN, t.a.p. p. 47.[][]
  174. ID. p. 49.[]
  175. KNIPPING, t.a.p. 2 nr. 1441.[]
  176. CORSTEN, t.a.p. p. 56-58.[]
  177. WOLTERS, Notice d’Averboden p. 36, 99.[]
  178. VAN DEN BERGH, t.a.p. I nr. 228.[]
  179. KOCH, t.a.p. nrs. 219, 244.[]
  180. Jos DARIS. Notices historiques sur les églises du diocèse de Liège I, p. 11 en 22.[]
  181. CORSTEN. p. 58: KNIPPING. III Ie helft nr. 236; VAN DEN BERGH. I nr. 228. K. HEERINGA. t.a.p. nr. 673; JAMES DE FREMERY. Cartularium der abdij Mariënweerd, Den Haag 1890 nr. 37.[]
  182. Hij meent, dat Dirk van Altena de burcht Hom niet kon verdedigen, omdat zijn bezit zo ver weg lag. (p. 57) We zagen reeds, dat heer Dirk heel wat bezit in het Maasgebied had. Hij is ook van mening, dat er tussen ± 1200 en 1219 geen gegevens over de Hornes zijn (p. 56). Hij kent dus de oorkonde van 1212 (zie noot 65) niet en beschouwt Willem van Horne daarom in 1219 nog als minderjarig (p. 58), toen deze al minstens 7 jaar meerderjarig was. Dat Willem geen heer van Horne genoemd wordt, zegt niets. De toevoeging ‘heer van’ werd toen vaak weggelaten (bijv. KOCH. t.a.p. nr. 405 nobilis homo Theodericus de Altena; WEILER. t.a.p. nr. 84 waarin Gerardus, vir nobilis de Wassenberg). Bovendien, niet Gerard van Horne, maar Willem had al vóór 1219 de voogdij over Wessem (Corsten p. 58). Imaina was zeker geen Horne, zoals Corsten meent (p. 56), want zij noemt Willem en Engelbert van Horne, zijn (= haar mans) erfgenamen en neven, niet ‘onze’ in de oorkonde van 1224 (noot 71). In 1212 is een Bertramus de Horne getuige van Gerard van Wassenberg, in 1223 is een Bertramus de Hujnt, ridder, getuige in een oorkonde van Beatrix, vrouwe van Wassenberg (WEILER. t.a.p. p. nr. 83), waarbij men zich afvraagt was hij een persoon, die zich naar Hom of mogelijk naar Huntheym noemde?[]
  183. Stammtajeln zur Geschichte der Europäischen Staaten Bd. I Tafel 187 Marburg 1956 von W.K. PRINZ VON ISENBURG. W. SCHOPPMANN, Entstehung und territoriale Entwickelung des Herzogtums Limburg vom 11. Jahrh. – 1288 p. 99.[]
  184. KNIPPING, t.a.p. 2 nr. 1473; SCHOPPMANN. t.a.p. p. 93.[]
  185. CORSTEN, t.a.p. p. 46.[]
  186. KNIPPING, t.a.p. 2 nr. 1557 SLOET t.a.p. nr. 400.[]
  187. ERNST, t.a.p. III p. 374.[]
  188. Zie noot 37. In 1222 had Gerard van Wassenberg twee volwassen zonen, Gerard en Hendrik (P. WEILER, t.a.p. nr. 83) en hij trouwde dus niet pas in 1212, zoals H. BROICH EN H. HEINRICHS, in ‘Selfkantheimat’, Jrg. 1956 – nr. 3 p. 21 beweren.[]
  189. ERNST, t.a.p. VI nr. 153. Vermoedelijk uitgegeven in de periode 1212-1215, want Frederik 1212 -t ontbreekt en Hendrik 1215 + wordt genoemd.[]
  190. ERNST, t.a.p. VI nr. 119.[]
  191. WEILER, t.a.p. nr. 87: Beatrix, domina de Wassenberg (1223). Linssen, t.a.p. in Publications 1954-1955 tegenover p. 178: Beatrix, dicta domina de Wassenbergh (1237).[]
  192. SLOET, t.a.p. nr. 1149.[]
  193. Weliswaar steunt het feit, dat heer Gerard belangrijk bezit in de buurt van Herve had, deveronderstelling, dat met Horne het kasteel Herve bedoeld wordt – zo bezat hij blijkbaar de
    voogdij over Jupille (zie ED. PONCELET, Chartes du Monastère de Beaufays – lez Liège in: Bulletin de la Commission Royale d’histoire C III p. 3 noot 2, Brussel 1938) en een bos bij Plainevaux (ERNST VI nr. 312), maar er lag, althans later, in 1340 ook een kasteel en heerlijkheid Horne bij Aarlen (Chartes de la Familie de Reinach, Publications du Grand Duché de Luxembourg XXXIII – (XI) p. 44) en het markiezaat van Aarlen behoorde van 1070-1214 aan de Limburgse hertog, daarna tot 1226 aan Walram van Limburg.[]
  194. LACOMBLET, t.a.p. 11 nr. 43.[]
  195. C. WAMPACH, Urkunden und Quellenbuch der altluxemburgischen Territorien, 2 nr. 103.[]
  196. KNIPPING. t.a.p. II nr. 1246.[]
  197. W.M. VAN DEN BOEL. Het Wapen der Hornes, in Publications 1974 p. 265-286. In geen enkele oorkonde noemen de heren van Horne zich opperjagermeester. Noch de monniken van Averbode (Van den Boel p. 282), noch de bewoners van Keyserbosch vertaalden met Silva imperialis. Wèl deed dit de 17de eeuwse vervalser vermeld in noot 155. (WOLTERs.Notice d’Averboden, p. 148).[]

  198. Cartularium van Keyserbosch Rijksarch. v. Limburg te Maastricht, blad 11 recto: ‘ons
    lant (d.w.z. van het klooster) dat geheeten is die loesijnche mit weenich bosch, die daer inleggen is tsierer seijden van der keyser’; blad 59 verso: ‘ende noch huys ende hoeff gelegen op ten keysser, genant den bremenbosch’ (voor de dingbank van Neer). M.l. WOLTERS. Notice Historique sur [‘ancien Comté de Hornes, Gand 1850 p. 162. ‘Ie courtil de Keyserbosch, nommé ainsi du ruisseau Keyser, qui coulait dans le voisinage’, wist de herkomst van de naam nog.[]

  199. WOLTERS. Notice d’Averboden p. 22.[]
  200. Zie noot 149[]
  201. Cartul. Keyserbosch blad 1 ‘”. Ook verleende hij tezelfder tijd 20 dagen aflaat aan de wederopbouwers van de kerk van Eike, die tweemaal door brand verwoest was. COENEN, t.a.p., I nr. 940.[]
  202. WOLTERS, Notice d’Averboden p. 42.[]
  203. Cartul. Keyserbosch bI. 95′”, bI. 302; Gerard van Malberg had een geschaakt wapen met
    5,5,4,3,1 vierkanten (volgens een tekening in het archief van Averbode). Hij deed de schenking op suggestie van heer Arnold, kluizenaar te Bugnem.[]
  204. De oorkonde nr. 1052 bij COENEN, t.a.p. waarin sprake is van proost en kloosterlingen van
    Keyserbosch is niet van 1232, maar van 1282, zoals blijkt uit Cart. Keyserbosch b12. Ditzelfde onjuiste jaartal bij CRASSIER Comté de Hornes, Publications 1929 p. 427. Omdat ecclesia ook kloostergemeenschappen kan betekenen, zoals uit de betiteling ecclesia van de broeders van Averbode blijkt, zal misschien bij Keyserbosch ook aan een begin van een kloostergemeenschap gedacht moeten worden.[]
  205. Cartui, Keyserbosch bl 310verso.[]
  206. WOLTERS, Notice comté de Hornes, p. 20. Hij vermeldt echter geen bron, zodat, hoewel de getuigen heel goed passen, inzake het jaartal voorzichtigheid geboden is.[]
  207. Cartul. Keyserbosch blad 5ro en 185-187.[]
  208. SLOET. t.a.p. I nrs. 378, 387, 401.[]
  209. Dat de oudste zoons van haar kinderen beide Willem heetten, pleit voor een huwelijk met een Willem van Horne, maar door de toenmalige enorme kindersterfte en het intreden in kloosters, heeft het argumenteren met voornamen slechts een beperkte waarde.[]
  210. In 1230 gaven Willem van Horne en hij elk 1/2 patronaat van Buggenum aan Averbode. In 1257 blijkt hij met Willem, heer van Authena de tienden van Buggenum aan Keyserbosch gelegateerd te hebben (F. KETNER. Oorkonden boek van het Sticht Dl. III Den Haag 1949 nr. 1401). In 1285 is zijn zoon, heer Otto van Malberg, getuige als het patronaat van Heeze en Leende door Willem, heer van Horne aan Keyserbosch wordt gegeven (WOLTERS. Codex Dipl. Loss. nr. 296). Heeze en Lee,nde kwamen waarschijnlijk uit de erfenis van Dirk III van Altena, want deze was in 1223 leenheer van Reinard, heer van Heeze (zie noot 70).[]
  211. KNIPPING. t.a.p. III Ie helft nr. 687.[]
  212. Anders dan in T. KLAVERSMA. ‘De Heren van Cranendonk etc. p. 29 ben ik thans van mening, dat het woord frater, dat gebruikt wordt om de familieverhouding van Willem en Engelbert van Horne met Dirk van Wickerode aan te duiden, halfbroeder en niet schoonbroeder betekent, omdat, zowel Dirk van Wickerode als Willem van Horne – Altena en Gerard van Malberg samen zekere tienden te Buggenum bezaten (Archief Averbode; zie noot 221: F. KETNER. t.a.p. nr. 1401); omdat Rutger van Wickerode reeds in 1233 getuige is van Dirk III van AItena, als deze een allodium in het land van Altena schenkt aan mannen in Zeeland; (VAN DEN BERGH I, t.a.p. nr. 322); omdat deze Rutger of zijn zoon in 1272 leenheer blijkt te zijn van Willem, heer van Cranendonk, als deze goederen te Wucele – naar alle waarschijnlijkheid Woensel en dus van de Altena’s afkomstig – in leen geeft aan een burger van Den Bosch, (A.P. VAN SCHILFGAARDE. Regesten van Oorkonden uit het Archief van Huis Bergh nr. 20, aangevuld door vriendelijke mededeling van de schrijver); omdat Gerard, heer van Horne, in 1324 hoven te Buggenum en Bremhout, de molen te Nunheym en tienden van Roggel bezat, die vroeger van Rutger van Wickerode waren geweest (Hauptstaatsarchiv Düsseldorf Afd. Wickrath oorkonde van 30-9-1324); omdat 30 jaar eerder (1294) een Rutger van Wickerode uit goederen te Bremhout en Roggel een schenking deed aan Keyserbosch (Cartul. Keyserbosch bI. 7vo en 8’°) terwijl ook Dirk van Wickerode Keyserbosch bedacht (Necrologium Keyserbosch 14 maart 3 sterlingschellingen door heer Dirk van Wickerode).[]
  213. Monasticon – Beige, IV – III p. 635 noot 9.[]
  214. Zie noot 71,79,72.[]
  215. Wel keurde in 1244 heer Willem een gift van zijn overleden oom Dirk goed, nl. de tienden van Kuttekoven aan Herckenrode. Heer Willem voegde het patronaatsrecht van de kerk van dat dorp erbij (WOLTERS. Notice de I’abbaye de Herckenrode, nr. 16).[]
  216. Keyserbosch bl. 162’°.[]
  217. LACOMBLET 11, t.a.p. noot bij nr. 414.[]
  218. COENEN. t.a.p. 11 nr. 1645 en WOLTERs.Notice de Herckenrode p. 13 (zie noot 219).[]
  219. SLOET. t.a.p. nrs. 859, 867, 877.[]
  220. H. PIRENNE. Le livre de [‘abbé de St. Trond Guillaume de Ryckel 1249-1272, Brussel 1896 p.169.[]
  221. J. LINSSEN. Over de vroegste geschiedenis van Wessem, Publications 1962-1963, p. 4-11.[]
  222. SLOET. t.a.p. nrs. 582, 589, 596, 608b ‘” 632, 633, 647, 695, 700, 734, 750, 771, 797, 799, 818, 820, 835, 859, 867, 877.[]
  223. VAN DEN BERGH. I nr. 397.[]
  224. WOLTERS. Codex Diplomaticus Lossensis, p. 129 nr. 244.[]
  225. AN WAGENAAR. Vaderl. Historie, 1790 2e deel p. 395.[]
  226. Lacomblet, t.a.p. II nrs. 438 en 479.[]
  227. 8 GOETHALS. t.a.p. p. 62 en WOLTERS. Notice comté de Hornes, p. 18, 19,22.[]
  228. Machteld van Vianden in 1214 weduwe van Lotharius I van Hochstaden moeder van minstens 3 zonen en 5 dochters, hertrouwde in 1214 met Hendrik, broer van Lodewijk II, graaf van Loon. Zij hadden een dochter Imagina, die o.a. abdis van Salzines was en vermoedelijk een Machteld in 1231 abdis van Munsterbilsen. Hendrik stierf 1218. Het is niet waarschijnlijk dat de jonge Willem van Horne met deze moeder van minstens 9 of 10 kinderen getrouwd is. In elk geval kan dan moeilijk gezegd worden, dat ze in de bloei van haar leven stierf. Uiteraard kan het een andere Machteld van Vianden geweest zijn. (KNIPPING t.a.p. 111 1e helft p. 135. WOLTERS. Notice de Munsterbilsen, p. 54, 55. JOS. RUWET. t.a.p. p. 53 noot 1).[]
  229. KLAVERSMA. t.a.p. bijlage 2.[]
  230. Hauptstaatsarchiv Düsseldorf Afd. Sterk rade oork. 44 (zie noot 228).[]
  231. S. BORMANS EN E. SCHOOLMEESTERS, Cartulaire de I’église St. Lambert de Liège 11 p. 307, waarbij Dirk van Wickerode op 4 april 1279 als scheidsrechter optreedt tussen Willem van Horne en het Kapittel van St. Lambert over de kwestie of de eerstgenoemde in Itteren een som geld kon eisen als een dochter trouwde of een zoon ridder werd.[]
  232. Archief Averbode. Zie hierover KLAVERSMA, t.a.p. p. 29.[]
  233. WOLTERS, Notice comté de Hornes p. 18 en 19.[]
  234. J. HUSSMANN U. TH. TRIPPEL. Geschichte der ehemaligen Herrlichkeit bzw. Reichsgrafschaftund der Pfarrei Wickrath, I Giesenkirchen 1909 p. 19 vvo[]
  235. LUDGER HORSTKÖTTER. Die Anfänge des Stiftes Hamborn, in Duisburger Forschungen, Beiheft 9 p. 167 en noot 688. Necrologium Keyserbosch.[]
  236. FRANZ ROMMEL. Duisburg-Beeck, in Duisburger Forschungen Beiheft 2 p. 12,29,31,42,51.[][]
  237. VAN DEN BERGH. II nrs. 238 en 244. Jaardag van een Theodericus de Altena in necrologium Keyserbosch: 13 augustus.[]
  238. F. KETNER. Oorkonden boek van het Sticht, V nrs. 2950 en 2999.[]
  239. Cartul. Keyserbosch fol. 282’°.[]
  240. Bockenberg, Manuscript nr. 1646 Univ. bib I. Utrecht p. 169.[]
  241. 3 Cartul. Keyserbosch fol. 98.[]
  242. Zie noot 240.[]
  243. Jos COENEN, t.a.p. 111 nr. 2130 en Corpus Sigi/lorum Neerlandicorum nr. 954. Twee zoons
    met dezelfde naam was niet ongebruikelijk: Dirk V van Kleef had 2 zoons Dirk. Gerard, heer van Home (1301-1330) twee zoons Willem.[]
  244. HABETS, t.a.p. I nr. 62.[]
  245. Archief Godshuizen, Den Bosch.[]
  246. Cartul. Keyserbosch bI. 163vo , 78’°[]
  247. In 1302 richtte Maria van Brabant, weduwe van de Franse koning, tot de paus het verzoek om dispensatie voor een huwelijk van haar bloedverwanten Gerard, heer van Horne en Johanna van Gaasbeek, omdat zij in de 4de graad verwant waren. Vriendelijke mededeling van de heer Arnold Berg te Rendsburg, die verwijst naar Digard, Les régistres de Boniface VIII, Band III.[]
  248. VAN DEN BOEL, t.a.p. p. 275-277.[]
  249. WOLTERs,NoticeComtéHornes, p. 215.[]
  250. Bijv. Willem I, heer van Cranendonk 10 sterlingschellingen, Jutta van Onderthens (1282) drie, Dirk van Wickerode eveneens drie, (Necrologium Keyserbosch[]
  251. V AN DEN BERGH, II nr. 899.[]
  252. A. WAUTERS, Le Duc Jean Ier 1267-1294 p. 417-454 en archief Brussel, Rekenkamer 1.[]
  253. VAN DEN BERGH, 11 572, 632, 769.[]
  254. KETNER, Okbk Sticht Utrecht V, nr. 2950[]

19 comments

  1. Beste auteur van deze website,
    Helaas vind ik geen afdruk op hun zeer goede site, dus ik weet niet of ze een privépersoon of een vereniging zijn. In ieder geval wil ik met hen in contact komen. Ik kom uit Waldfeucht en ben op zoek naar de geschiedenis van mijn geboortedorp. Op uw site heb ik een aantal dingen gevonden die ik al weet. Zo staat het document van Dirk van Horne uit 1240 bekend als de eerste documentaire vermelding van ons dorp. In dit opzicht lijkt er een nauwe band te bestaan tussen Waldfeucht en de Lords of Horn. In een later document uit 1277 wordt vermeld dat Waldfeucht tot de Altona Court Association behoorde.
    Mocht u nog meer informatie hebben, dan hoor ik dat graag van u.

    De internetpagina van onze vereniging vindt u onder hist-waldfeucht.de

    Vertaald met http://www.DeepL.com/Translator (gratis versie)

    1. Sehr geehrter Herr Janssen,

      Danke für ihren beitrag auf meine Website houseofhorne.com. Ich bin ein privat Person. Soweit ich informiert bin ist Dirk von Altena III (oder II) die Besitzer des Dorfes Waldfeucht im 13ten Jahr hundert. Er hat seine beide Cousine Wilhelm und Engelbert von Horne später einen großen teil seinen Besitz aufgetragen. Der Wilhelm hat sich aber erstens ab 1242 Herr von Altena (in die heutige Niederlande) genannt und Engelbert Herr von Craenendonk bei Eindhoven. Ihre Mutter war wahrscheinlich eine Margaretha von Altena. Also ist die Verwandtschaft mit späteren Generationen die Familie Horne möglicherweise nur vom Mutters Seite aber dies steht noch immer nicht fest. In die 70er Jahren des 13ten Jahr Hunderts muss es wohl die Familie von Horne sein, weil sie die Titulatur Altena verwendete und da gab es auch ein Dirk von Horne.
      Ob der sich Waldfeucht zu eignete weiß ich aber nicht genau. Die nahmen Horne ist eine wissenschaftliches Ersatz für Horn, Hoorn, Hoorne, Heurne, Hoirne, Hoerne weil es keine eindeutige Schreibweise gab und ist bezogen auf das Dorf Horn in die Niederlande gegenüber Roermond.

      In die Regesten von Roermond wird Waldfeucht Mehrmahls erwähnt (12x):

      https://www.archiefroermond.nl/nl/onderzoek/regesten-2/02-regesten-nr-1-nr-1282.pdf

      vóór 3 october 1240.
      Dirk (III) van Altena verwerft van Petrus van Onderthens het
      patronaatsrecht van Waltfuthe (Waldfeucht ?) en Brunesrode
      (Braunsrath) en de grond (waarop later het klooster van St.
      Elisabethsdal te Nunhem werd gesticht.
      Klaversma; Altena en Horn p 24/25.

      1307 september 5.
      Statuten van het dekenaat Susteren:
      Integrae ecclesiae: Beek, Bo m en Buchten, Breberen, Drummen,
      Echt, Elslo, Geulle, Gangelt, Geilenkirchen, Herten, Heinsberg,
      Heerlen, Hulsberg, Meerssen, Nieuwstad, Op-Geleen, Obbicht,
      Papenhoven, Schinnen, Sittard, Susterseel, Voerendaal en Waldfeucht;

      Für weitere Informationen stehe ich Ihnen gerne zur Verfügung.

      Mit freundlichen Grüßen

      1. Beste Heer van den Ven,
        Dank u wel voor uw gedetailleerde antwoord. Ik had ook het vermoeden dat er een verband bestond tussen Horn en Altena over het huwelijk van Margaretha von Altena Engelbert van Horne, of ik had erover gelezen bei een heer Klaversma. Dit betekent voor mij dat er een direct verband was tussen het Horn House en Waldfeucht. De verbinding met Altona leek me geografisch niet moeilijk, omdat het huis Altona (Almkerk) te ver weg is van Waldfeucht.
        Ook vind ik Engelbert van Horne als getuige in overeenkomsten tussen Otto von Geldern en Heinrich von Brabant.
        Ik ben vooral geïnteresseerd in de connectie tussen de Heren van Hoorn en de Graaf van Gelder rond 1200. Waren de Heren van Hoorn leenmannen of van Geldern of van Loon?
        Als u ooit naar Waldfeucht komt, bezoek dan graag ons museum:
        http://hist-waldfeucht.com/
        Met vriendelijke groet
        Josef Janßen

  2. Dag Paul,
    Wat een verrassing jouw website en wat een werk. Jouw persoonlijke luchtige ervaringen, bijvoorbeeld tijdens jouw fietstochten en daarnaast de geschiedenis te ontrafelen, spreken mij bijzonder aan.
    Groet Bram

  3. Geachte heer,
    Ik ben bezig met een onderzoek naar het geslacht van Horne. Ik kan nergens op uw site een verwijzing vinden of ik de afbeeldingen mag gebruiken ter illustratie. Deze vullen het geheel zeer mooi aan. Dus daarom wil ik u toestemming vragen om de afbeeldingen van de gebrandschilderde ramen en hun oorsprang te gebruiken.
    Met vriendelijke groet,
    Marcel Mathijsen

    1. Beste Marcel,

      De afbeelding op deze site zijn publiek domein, aangevuld met eigen materiaal. Van mij mag u de afbeeldingen gebruiken, over welk glas in lood afbeelding heeft u het? Ik ben zeer geïnteresseerd naar alles wat met de van Hornes te maken heeft, dus als u aanvullende informatie/zienswijze heeft hoor ik het graag.

      De beheerder

      1. Mijn informatie is nog zeer beperkt. Ik ben nog diverse zaken aan het onderzoeken. Als ik wat concreets heb laat ik het u weten. Nu zijn het nog alleen aannames.
        Ik kom bij u terug.
        Met vriendelijke groet,
        Marcel Mathijsen

  4. geachte,
    we hebben elkaar deze namiddag ontmoet in de kerk van Proven. Via deze link vindt u de geschiedenis van de kerk.https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/31302
    Ik weet niet of dit het soort info is dat u zoekt.
    Mijn vader verwijst u door naar deze persoon: https://www.driesvanhove.be/
    die zich bezighoudt met de geschiedenis van Krombeke, hij is een boek aan het schrijven over Krombeke.
    Ik hoop u hiermee geholpen te hebben

      1. Dat van Meteren is inderdaad van de familie van Horne. Dat van Merris is van familie Briarde. Ik weet niet wat het verband is tussen deze families.

  5. Beste admin@House, ik heb in juni jl. een reply geplaatst, waarop u ook gereageerd heeft. I.v.m. het schrijven van een artikel wilde ik deze reactie opzoeken, maar ik kan hem niet meer vinden. Zijn er meerdere sub-pagina’s waarop reacties staan – of is de btrf. reply inmiddels verwijderd?

  6. Ik lees dat Willem V van Horn in (ca.) 1357 gestorven is. Dit was kort na de dood van zijn zoon Willem VI die in 1358 werd geboren. De laatste moet dus in 1357 geboren zijn, of de eerst moet in (ca.) 1358 of misschien wel in 1359 gestorven zijn. Je kunt nu eenmaal niet ná de geboorte van je zoon sterven, als de sterfdatum vóór de geboorte ligt.

    1. Beste Leo,

      Daar heeft u gelijk in, maar de datum zoals hier gemeld is de periode dat hij de titels heer van Horne Altena voerde. Zijn Oom Dirk voerde als voogd tijdelijk het gezag uit totdat Willem VI volwassen werd geacht maar hij verkreeg daarbij niet automatisch de genoemde titels. Het vraagteken bij het kopje Willem VI (135?-XXXX) achter de datum geeft dan ook aan dat we niet precies weten wanneer hij geboren is. Dat zou 1357 kunnen zijn? Dank voor uw bijdrage, het is lastig om alles te checken en het help als d.m.v. crowd sourcing we tot een betere en consistentere tekst komen.

      Met vriendelijke groet,

      De beheerder

  7. Beste maker van deze site, ik beoefen zelf levende geschiedenis en ben bezig met het harnas van de Jacob van Horne te laten maken. Graag zou ik met jou in contact komen om een keer kennis uit te wisselen.

  8. Beste,
    Hofmeester Gielis van Croonenborch lijkt me niet identiek aan Gielis/Dielis Dirck van Perwijs, mogelijk een nazaat van Dirk van Horne Perwijs:
    – van hofmeester Gielis worden de kinderen Walraven en Dirck (mogelijk identiek aan de in 1544 niet bij naam genoemde minderjarige zoon) vermeld;
    – van Gielis/Dielis Dirck (molenaar van de zomermolen Boxtel 1546) worden in 1559-1562 de kinderen Deliana, Jan (beiden minderjarig) en mr. Joost vermeld.

    1. Beste Peter,

      Dank voor je reactie en het lezen van et artikel. Ik probeerde aan te geven dat de familie Cronenborg afstamt, nazaat is van de tak Horne Perwijs: Regest nr. 1183: Dit is een transcriptie en een regest van een akte uit het jaar 1402, waarin onder andere wordt vermeld dat Willem van Horne, heer van Perweys en Duffel, een cijns uit de heerlijkheid van Herlaer en uit al zijn goed in Gestel en Gemonde heeft verkocht aan Dirck, zoon van Dirck van Ghemert, en zijn vrouw Lijsbeth, dochter van Jan van Cronenborch, natuurlijke zoon van heer Dirck van Horne, heer van Perweys en Duffel.
      Regest nr. 1184: Dit is een transcriptie en een regest van een akte uit het jaar 1402, waarin onder andere wordt vermeld dat Willem van Horne, heer van Perweys en Duffel, een cijns uit de heerlijkheid van Herlaer en uit al zijn goed in Gestel en Gemonde heeft overgedragen aan zijn neef Jan, zoon van Jan van Cronenborch, natuurlijke zoon van heer Dirck van Horne, heer van Perweys en Duffel.
      Regest nr. 1185: Dit is een transcriptie en een regest van een akte uit het jaar 1402, waarin onder andere wordt vermeld dat Willem van Horne, heer van Perweys en Duffel, een cijns uit de heerlijkheid van Herlaer en uit al zijn goed in Gestel en Gemonde heeft bevestigd aan zijn neef Jan, zoon van Jan van Cronenborch, natuurlijke zoon van heer Dirck van Horne, heer van Perweys en Duffel.
      Regest nr. 1186: Dit is een transcriptie en een regest van een akte uit het jaar 1402, waarin onder andere wordt vermeld dat Willem van Horne, heer van Perweys en Duffel, een cijns uit de heerlijkheid van Herlaer en uit al zijn goed in Gestel en Gemonde heeft geruild met zijn neef Jan, zoon van Jan van Cronenborch, natuurlijke zoon van heer Dirck van Horne, heer van Perweys en Duffel.
      En de akte op de website.
      Misschien moet ik mijn tekst aanpassen, heb jij de akten voor mij?

      Met vriendelijke groet,

      de beheerder?

  9. Op uw site lees ik dat Willem van den Bossche kinderloos is gestorven, hetgeen zou blijken uit diens testament van 1335. Ik ben een afstammeling van Gheerlacus Geerling Cnode ( metten Brode) (ca 1335-ca 1415, gehuwd met Aleit van Zanthen. Hij komt in de Bossche Protocollen veelvüldig voor met daarbij de verwijzing …” Gheerlacus zvw Gheerlacus zv Wellinus gnd Cnode,” Geerling Cnode zoon wijlen Geerling Metten Brode”. Het betreft goederen in Oirschot-Best en Veghel.
    Deze Wellinus (ca1290-ca1350) wordt in diverse genealogien “Willem de Busco” en “Wellinius van den Bossche” genoemd en daarmede gelinkt aan Elisabeth van Boxtel en alzo als kleinzoon van Margaretha van Horne en Willem Egidius Cnode. Hier kan ik echter geen bewijs voor vinden.
    Hebt u hiervan wellicht nadere info en is het toch mogelijk dat deze Wellinus dezelfde is als de Willem van den Boscche en hij dus wel kinderen had ttv zijn overlijden, te weten Gheerlacus en Goeswinus??

    m.vr.gr Frans van Hooft

    1. Beste Frans,

      Ik heb geen definitief bewijs gevonden voor de relatie tussen Willem van den Bossche en Wellinus (of Willem) Cnode. Wel heb ik enkele bronnen gevonden die verschillende hypothesen en argumenten geven over deze kwestie. Hier is een samenvatting van wat ik heb gevonden dus een beetje een mash-up:

      Volgens een artikel in het jaarboek van het Centraal Bureau voor Genealogie (CBG) uit 1994, geschreven door J.A.M.Y. Bos-Rops, was Willem van den Bossche, die in 1335 zijn testament opmaakte en in 1344 overleed, kinderloos en stamde hij af van een tak van de familie Cnode die zich in de 13e eeuw in ‘s-Hertogenbosch had gevestigd. Hij was een zoon van Gerlach Cnode, die in 1306 overleed, en een kleinzoon van Willem Cnode, die in 1281 het goed Ten Boemgarde in Veghel verwierf1. Willem Cnode was op zijn beurt een zoon van Egidius Wouter Wellen Cnode, die rond 1215 geboren werd en in 1286 overleed1. Egidius Wouter Wellen Cnode was een achterkleinzoon van Roelof Rover van Rode, de stamvader van zowel de burggraven van Montfoort als de heren van Erp. Willem van den Bossche had volgens dit artikel geen broers of zusters, maar wel vier neven die zijn erfgenamen waren: Geerling Cnode alias Goede Geerling, de kinderen van Dirk Rover en Edmond Rover, en de kinderen van Jan Cock van Hyngen.

      Volgens een artikel in het tijdschrift Taxandria uit 1918, geschreven door A.F.O. van Sasse van Ysselt, was Willem van den Bossche, die in 1335 zijn testament opmaakte en in 1344 overleed, een zoon van Elisabeth van Boxtel en Wellinus (of Willem) Cnode, die rond 1290 geboren werd en voor 1350 overleed2. Wellinus (of Willem) Cnode was volgens dit artikel een zoon van Gerlach Cnode, die in 1306 overleed, en een kleinzoon van Willem Cnode, die in 1281 het goed Ten Boemgarde in Veghel verwierf. Willem Cnode was op zijn beurt een zoon van Egidius Wouter Wellen Cnode, die rond 1215 geboren werd en in 1286 overleed. Egidius Wouter Wellen Cnode was een achterkleinzoon van Roelof Rover van Rode, de stamvader van zowel de burggraven van Montfoort als de heren van Erp. Willem van den Bossche had volgens dit artikel geen broers of zusters, maar wel vier neven die zijn erfgenamen waren: Geerling Cnode alias Goede Geerling, de kinderen van Dirk Rover en Edmond Rover, en de kinderen van Jan Cock van Hyngen.

      Volgens een artikel op de website Genealogie-van-Zon.nl was Geerling (of Geerlacus) Cnode (metten Brode), die rond 1335 geboren werd en voor 1415 overleed, gehuwd met Aleit (of Aleijd) van Zanthen. Hij was volgens deze website een zoon van Wellinus (of Willem) Cnode, die rond 1290 geboren werd en voor 1350 overleed3. Wellinus (of Willem) Cnode was volgens deze website een zoon van Gerlach Cnode, die in 1306 overleed, en een kleinzoon van Willem Cnode, die in 1281 het goed Ten Boemgarde in Veghel verwierf. Willem Cnode was op zijn beurt een zoon van Egidius Wouter Wellen Cnode, die rond 1215 geboren werd en in 1286 overleed3. Egidius Wouter Wellen Cnode was een achterkleinzoon van Roelof Rover van Rode, de stamvader van zowel de burggraven van Montfoort als de heren van Erp. Geerling (of Geerlacus) Cnode (metten Brode) had volgens deze website een natuurlijke dochter genaamd Liesbeth, die gehuwd was met Gerit Henricks van Melcrode (van Gheenen).

      Zoals je kunt zien, zijn er verschillende bronnen die verschillende versies geven over de afstamming van Willem van den Bossche en zijn mogelijke relatie met Wellinus (of Willem) Cnode. Het lijkt erop dat er geen eenduidig antwoord is op je vraag, maar dat er meer onderzoek nodig is om de ware genealogie te achterhalen.

      In een discussie die ik had met Hans Vogels op het zei hij het volgende over zijn onderzoek:

      Een van die nieuwe items gaat het 1e huwelijk van Willem I van Horne en Altena worden en de kinderen daaruit: Gerlach en Clementia x Gerard van Malberg). Omdat de heerlijkheid Horne en Altena doorvererfd op Willem II, de oudste zoon uit vaders tweede huwelijk, kunnen we constateren dat de zoon Gerlach uit het eerste huwelijk moet zijn overleden vóór zijn vader die eind 1264 stierf, en dat deze Gerlach geen zonen heeft nagelaten. Er zijn evenwel indicaties dat Gerlach van Horne wel degelijk nageslacht heeft gehad. In ridder Gerlach Knode van den Bosch valt een kleinzoon van Gerlach van Horne te herkennen. Dat deze een familielid (nepos) van Willem II van Horne en Altena was, is al langer bekend. Het blijkt ook Gerlach’s familiewapen (Horne met barensteel). Ook over de herkomst van Willem I van Horne’s eerste vrouw ben ik iets wijzer geworden al kan ik dit enkel beredeneren.

      Het voorgaande is een verbetering van mijn eerdere opvatting dat ridder Gerlach Knode van Den Bosch een dochter was van Margareta van Horne, dochter van Willem I van Horne en Altena uit diens 2e huwelijk. Van deze Margareta was bekend dat ze in 1264 net gehuwd was met Albert van Voorne, oudste zoon en erfgenaam van de heer van Voorne. Albert van Voorne (oudste zoon) en zijn vrouw Margareta (enigste dochter uit 2e huwelijk) waren beide ebenbürtig zodat het hoogst onwaarschijnlijk werd dat Margareta vooraf aan haar huwelijk met Albert eerder gehuwd zou zijn geweest met een Bosche ridder. Het gegeven dat Albert na zijn huwelijk met Margareta ook nog eens hertrouwde was de verdere doodsteek voor mijn eerdere opvatting aangezien Albert van Voorne pas in 1287 overleed.
      De hypothese van een Margareta van Horne als moeder van ridder Gerlach Knode van Den Bosch is derhalve onhoudbaar gebleken.

      Ridder Willem (Knode) van Den Bosch had – zo blijkt uit zijn testamenten en aanvullingen – diverse erfgenamen en begunstigden. Eentje ervan was een neef Gerlach Cnode. Van deze zijn diverse zonen bekend die later in Erp en Veghel gegoed blijken te zijn. Zo blijkt het patronaatsrecht van de kerk van Erp later nog discussiepunt tussen de families Van Broechoven (2/3 eigenaar) en Cnode (1/3 eigenaar) en hun erfopvolgers. Een en ander werd zelfs rechterlijk betwist. In enkele later stukken word ridder Willem van den Bosch zelfs aangeduid als een Van Horne. Gezien zijn Hornse voornaam Willem en zijn Hornse wapenschild ook niet verwonderlijk maar wel een aanname die historisch niet klopt.

      Hij gaf bezig te zijn met een Artikel over het patronaatsrecht van kerk van Erp met de onderzoeker Wim Cöp het lijkt me in deze zeker interessant het artikel te lezen, ik weet niet of het überhaupt nog gepubliceerd is?

      In de 13e en 14e eeuw was het patronaatsrecht van de kerk van Erp waarschijnlijk in handen van de heren van Erp (van Erp’s, Cnode’s, van Horne’s etc.) diverse grondbezitters van het gebied wat wij nu de gemeente Erp/Veghel/Zijtaart, die ook de grondheren waren van het dorp. Zij behoorden tot het geslacht Van Broeckhoven, dat afstamde van de heren van Boxtel.

      Uit de bronnen blijkt dat er verschillende pastoors van Erp waren die ook Van Broeckhoven heetten en verwant waren aan de heren van Erp. Zo was er Arnold Rover, pastoor van 1362 tot 1375, die een natuurlijke zoon had genaamd Wouter Wellen. Ook was er Johannes Roelofs Rovers van Broeckhoven, pastoor van 1383 tot 1428, die meerdere kinderen had4. En er was Andreas Dircx Jans van Broeckhoven, pastoor van 1484 tot 1501, die in zijn testament het patronaatsrecht van Erp beschikte en een dochter had genaamd Christijn.
      Het patronaatsrecht van de kerk van Erp bleef waarschijnlijk bij de familie Van Broeckhoven tot de 16e eeuw, toen de reformatie plaatsvond en de katholieke kerk onderdrukt werd. In die tijd werden er ook geen pastoors meer benoemd, maar vicarissen of plaatsvervangers.

      Op de website oudzijtaart.nl van Martien van Asseldonk is e.e.a. te vinden, Mechelien Spierings heeft er in het verleden onderzoek naar verricht en G.M. van der Velden in zijn Artikel Willem van den Bosch Stichter van het Rijke-Claren Klooster in ‘s Hertogenbosch in Feestbundel 1886 Bernrode 1986.

      Ik hoop je hiermee op weg te kunnen helpen,

      Met vriendelijke groet,
      de Beheerder

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *